Vanavond blikt NPO Doc met de documentaire ‘Om de laatste zetel’ terug op de spannende Tweede Kamerverkiezingen van 9 juni 2010. Het kabinet Balkenende-Bos was gevallen over het besluit om de militaire missie in de Afghaanse provincie Uruzgan te verlengen. De VVD won onder leiding van Mark Rutte de verkiezingen nipt met een zetel voorsprong op de PvdA van Job Cohen. De PVV stoomde ondertussen door naar 25 zetels. Als leider van de grootste partij lag het initiatief om te formeren bij Rutte, en uiteindelijk rolde daar het minderheidskabinet-met-gedoogsteun uit (VVD-CDA; PVV).
De verkiezingen van 2010 waren om meerdere redenen opmerkelijk. De campagne bracht aan het licht hoe de peilingencarroussel van peilers en journalisten kan doordraaien. De onderstaande aflevering uit De Wereld Draait Door van 4 juni 2010 (slechts vijf dagen voor de verkiezingen) maakt dit op een pijnlijke manier duidelijk.
(Let wel, op de verkiezingsavond bleek dat alle peilers het zeteltal van de VVD hadden overschat. In plaats van 34 (De Hond) of zelfs 36 (TNS Nipo) scoorde de VVD 31 zetels, een halve zetel meer dan de PvdA. Het was achteraf dus een nek-aan-nek race. Alleen wisten we dat niet. Het bleek immers niet uit de peilingen.)
‘Verloren dag’
In dit fragment (met name minuten 6:30 tot 7:32 en 10:08 tot 10:28) wordt Job Cohen – en met hem het publiek – er meermalen op gewezen dat het niet goed gaat met zijn partij in de peilingen. De PvdA zou niet de grootste worden. “U moet steeds denken: Dit was een verloren dag. Ik heb dus iets niet goed gedaan.” Aldus Matthijs van Nieuwskerk.
Achteraf bleek de verkiezing veel spannender dan de zetelpeilingen suggereerden. Hoe kiezers hadden gereageerd als die spanning wél duidelijk was geworden, zullen we nooit weten. Een nek-aan-nekrace tussen twee partijen heeft in het verleden door strategisch stemgedrag vaker geleid tot meer stemmen voor beide rivalen. Denkt u maar aan de tweestrijd tussen Balkenende en Bos in 2003, of tussen Rutte en Samsom in 2012.
De kiezer
We nemen even een stap terug. Aan tafel zitten de interviewer, de politicus, en de opiniepeiler. De vierde partij, de kiezer, is toeschouwer. Laten we met die kiezer beginnen. Kiezers volgen de opiniepeilingen. Sommigen doen er hun voordeel mee, bijvoorbeeld door strategisch te stemmen op basis van die peilingen. Anderen laten zich beïnvloeden doordat ze op de winnaar willen stemmen, het zogeheten bandwagon-effect.
Het eerste vereist dat peilers redelijk in staat zijn om voorkeuren in kaart te brengen. Dat doen ze in veel gevallen wel, maar toch hebben veel peilingen een onbedoelde afwijking. Sommige partijen worden overschat (in 2010: VVD) of onderschat (PVV). Dit beïnvloedt strategische stemmers. Als partij A toch de grootste wordt, hoef je niet op die partij (of op de voornaamste rivaal, partij B) te stemmen om de coalitie te helpen bepalen.
Het tweede vereist dat informatie wie de ‘winnaar’ is – of beter: wie ‘momentum’ heeft en dus groeit – klopt. Die informatie wordt niet direct uit de peilingen gehaald, maar hangt af van de interpretatie van peilingen in de media.Veel kiezers maken dus gebruik van peilingen, en volgen berichtgeving erover. Dat is prima zo lang de informatie klopt.
De peiler
Dan de rol van de opiniepeiler. De opiniepeiler tracht kiezersvoorkeuren te meten. Zoals gezegd, opiniepeilers zijn goed in staat om lange-termijnontwikkelingen in beeld te brengen. Ze zijn echter ronduit slecht in fijnmazige verschillen tussen partijen of korte-termijnveranderingen. Een partij kan in de peiling stabiel lijken, en toch in de hele bevolking zetels gewonnen of verloren hebben. Partijen kunnen in peilingen twee tot drie zetels uiteenliggen, terwijl dat onder de gehele bevolking slechts één of maar liefst vijf zetels kan schelen. Er is altijd meetonzuiverheid, zowel door structurele vertekeningen van de verhoudingen als door ruis (de rol van toeval in het onderzoek). Zetelpeilingen moeten daarom altijd een methodologische verantwoording bevatten met informatie over steekproeftrekking, representativiteit, foutmarges etc.
De slotpeilingen (één dag voor de verkiezingen) liggen steevast rond de 14 zetels af van de uiteindelijke verkiezingen. Dat is in de loop der tijd ook niet beter geworden. Peilers wijzen er graag – en deels terecht – op dat slotpeilingen altijd zullen afwijken van de uitslag, omdat peilingen nou eenmaal kiezers beïnvloeden. Dat verklaart echter maar een deel van de afwijkingen. Huiseffecten (stelselmatige verschillen tussen peilbureau’s) bestaan evident, zo toont de Peilingwijzer in een vergelijking van de voornaamste opiniepeilers in Nederland. Bovendien ontbreken andere ijkpunten waarop we kunnen bepalen hoe goed opiniepeilers hun werk eigenlijk doen.
In DWDD heeft Maurice de Hond in de weken voor de verkiezingen een dagelijkse peiling, waar hij elke werkdag over mag rapporteren. Het aantal respondenten is in die periode bijzonder groot, maar dat neemt niet weg dat er meetfouten zullen ontstaan door huiseffecten en door het proces van generalisatie naar het gehele electoraat. In het bovengenoemde fragment voedt de peiling van De Hond de discussie op twee manieren. Ten eerste doordat er een grote kloof tussen de VVD en de PvdA wordt gemeten. Ten tweede doordat wordt gezegd dat ‘vandaag’ een ‘hele stabiele dag was’. Geen veranderingen dus.
De interviewer
De interviewer maakt gretig gebruik van zetelpeilingen. Dat beïnvloedt kiezers zowel op indirecte als directe wijze. Indirect bepalen media bijvoorbeeld deelname aan verkiezingsdebatten op basis van peilingen. Zo werd in 2012 niet Buma (CDA, 21 zetels in de Tweede Kamer) maar wel Roemer (SP, 15 zetels in de Tweede Kamer) uitgenodigd voor het eerste RTL-debat.
Direct worden kiezers beïnvloed omdat de informatie over de inhoud van peilingen nou eenmaal via de media loopt. Nadruk op de groei van een partij in peilingen ten opzichte van een zelfgekozen ijkpunt, leidt tot verdere groei van die partij. Nadruk op stagnatie of krimp doet dat niet. De interpretatie van een peiling is dus niet neutraal, en de interviewer moet zich daar bewust van zijn.
In de praktijk gaat dit vaak mis. Peilingen worden gebracht als nieuws, ook als er geen nieuws te melden is (ofwel omdat er vertekeningen zijn, ofwel omdat de meeste veranderingen in peilingen te klein zijn om serieus te nemen, ofwel omdat het uitblijven van veranderingen in peilingen niet betekent dat de bevolking stabiel is gebleven). Dit misbruik van peilingen kunnen we niet wijten aan onkunde, aangezien zowel de peilers als de media op de hoogte zijn van de beperkingen van opiniepeilingen. Ze zijn er in elk geval veelvuldig op gewezen.
In DWDD voeden de peilingen overduidelijk het interview. De peiler – De Hond – wordt geacht ‘het verlossende woord’ te brengen. Van Nieuwkerk spreekt van ‘een verloren dag’. Een paar minuten later zegt hij zelfs: “U zegt dat nou wel, u zegt het zelfs lachend, maar u moet nog steeds heel veel zetels inlopen. Dus je zou…je moet elke dag denken: Dit was een verloren dag. Ik heb dus iets niet goed gedaan. Je moet nu echt denken.” Vintage DWDD, zo’n misplaatst gevoel van urgentie.
De politicus
De politicus is uiteraard niet louter een speelbal in dit geheel. Bij slechte peilingen kan manmoedig tegengas worden geboden (“het zijn maar peilingen”, “we gaan er alles aan doen om”, “de enige peiling die telt is op de verkiezingsdag” etc.). Goede peilingen worden juist omarmd als bewijs dat het gevoerde beleid breed draagvlak geniet. Maar de uitkomsten van peilingen en de journalistieke interpretatie daarvan worden uiteindelijk wel op het bordje van de politicus gelegd – in interviews, in uitnodigingen, of (via op peilingen gebaseerd stemgedrag) in de verkiezingsuitslag. De recente analyse door de Snijtafel van het interview van Jeroen Pauw met Diederik Samsom is een typerend voorbeeld.
Zoals we al eerder schreven en zeiden, bevatten opiniepeilingen waardevolle informatie over de politieke voorkeuren van het electoraat, mits rekening gehouden wordt met de inherente onzekerheid en de mogelijke vertekeningen die nou eenmaal gepaard gaan met opinieonderzoek. Helaas vereist dat een terughoudendheid van peilers, media en persbureaus waar velen een broertje dood aan hebben. Aan onkunde kunnen we dit niet wijten. DWDD en Maurice de Hond maken dankbaar gebruik van elkaars blinde vlek.
Dat de kiezer in het heetst van de verkiezingsstrijd een onvolledige en onjuiste voorstelling van zaken voor wordt geschoteld is dan bijzaak.
Jelke Bethlehem zegt
Een vraag: Hoe groot kan de invloed van een programma als DWDD zijn op de uitkomst van een peiling? Niet iedereen kijkt daarna. Misschien maar 1 miljoen van de 12 miljoen stemmers (of zo). Zijn er onderzoeken bekend waarop dit op een kwantitatieve manier is uitgezocht?
Tom van der Meer zegt
De invloed kan aanzienlijk zijn, of minimaal. Naast het effect op (een deel van) de kijkers, zijn er indirecte effecten: aanpassingen in gedrag door andere media en/of de politici zelf. Denk bijvoorbeeld aan Wouter Bos in 2003 (na TNS Nipo peiling onder 150 (!) man bij RTL, dag na debat), of aan Emile Roemer in 2012 (na DeStemming bij EenVandaag).
Dit is bij mijn weten in Nederland niet kwantitatief uitgezocht. Dat is vooral omdat voortijdig niet te bepalen valt.
Wel is er veel onderzoek gedaan naar verkiezingsdebatten en de gevolgen ervan (bijvoorbeeld op leereffecten, partijvoorkeuren). Ook aan te raden is het onderzoek van Philip van Praag, die laat zien dat meermalen de interpretatie van de winnaars/verliezers van verkiezingsdebatten lang wordt meegenomen in media, maar bepaald kan worden door (soms hoogst ondeuglijke) peilingen of zelfs tweede schermen.
Jantine Oldersma zegt
Dank je voor deze haarscherpe analyse. Ik vind dat vooral Vara programma’s vaak scheve schaatsen rijden in dit opzicht. Ik ben lid van die omroep omdat ik linkse berichtgeving wil bevorderen, maar merk dat vooral DWDD en Pauw vaak het omgekeerde doen. Jammer genoeg is er geen alternatief om invloed uit te oefenen in ons democratisch en pluriform omroepbestel.