Op dinsdag bespreekt de Eerste Kamer een initiatiefwetsvoorstel over het raadgevend en correctief referendum. Gisteren besteedde Buitenhof aandacht aan dit onderwerp in een gesprek tussen GroenLinks-kamerlid Linda Voortman, rechtsfilosoof Andreas Kinneging en politicoloog Kristof Jacobs, die vaker op dit blog heeft geschreven. Het item is het terugkijken meer dan waard.
Kinneging vertegenwoordigt het bekende standpunt dat in de representatieve democratie sprake is van een werkverdeling tussen kiezer en gekozene. Burgers hebben simpelweg niet de tijd en middelen om zich intensief te bemoeien met wetgeving en laten dit daarom over aan specialisten die zij kiezen om zichzelf als het ware te vervangen in het beleidsproces.
Kinneging maakt zich grote zorgen dat directe vormen van democratie leiden tot kwalitatief mindere besluitvorming. Hij noemt als voorbeeld het referendum over de Europese grondwet (rond minuut 19:00):
“We hebben een paar jaar geleden een raadgevend referendum gehad over het Europees constitutioneel verdrag. De meerderheid van de bevolking heeft daarvan gezegd: “dat willen we niet.” De grote vraag is natuurlijk: Hoe diep is daarover nagedacht? Heeft iemand die constitutie gelezen?”
Kinneging stelt verder ‘op basis van onderzoek’ te menen dat mensen toentertijd voornamelijk in een ‘anti-houding’ zijn geschoten.
Volgens mij begeef je je met een dergelijke redenering over de cognitieve beperkingen van burgers op glad ijs. Kun je dezelfde argumentatie ook niet loslaten op stemmen in het algemeen? Ja, mensen baseerden hun stem bij het befaamde EU-referendum op allerlei factoren, die in het gunstige geval slechts rakelings te maken hadden met het grondwettelijk verdrag. Maar hoe ‘diep’ – om Kinnegings eigen woorden te gebruiken – denken burgers dan na over hun stemkeuze bij Tweede Kamerverkiezingen? Universeel stemrecht kun je wat mij betreft niet los zien van een ander fundamenteel recht: dat mensen zelf bepalen op basis waarvan zij hun stem uitbrengen. Soms is dat inderdaad een ‘anti-houding’ of een signaal naar de gevestigde orde. Hoe frustrerend dat ook moge zijn voor hen die menen de wijsheid wél in pacht te hebben.
Bovendien, weten politici dan wel ‘genoeg’ om een land te besturen? Zoals de onnavolgbare E.E. Schattschneider schreef in zijn meesterwerk The Semi-Sovereign People: “There is no escape from the problem of ignorance because nobody knows enough to run the government [cursief in origineel]. Presidents, senators, governors, judges, professors, doctors of philosophy, editors, and the like are only a little less ignorant than the rest of us. Even an expert is a person who chooses to be ignorant about many things so that he may know all about one” (p. 134).
Kinneging legt de lat zo hoog dat in zijn ideale democratie nauwelijks plek overblijft voor burgers en politici van vlees en bloed. Misschien dat hij daarom aan het einde van het gesprek de term ‘empirische politicoloog’ welhaast als een verwijt gebruikt…
B. Rubble zegt
Van degenen die vóór het verdrag stemden, zullen ook niet allen de teksten in extenso hebben doorgevlooid. Maar dat is dan blijkbaar geen probleem. Zij stemmen namelijk zoals Kinneging dat juist acht.