Het zingt rond in de media. De komende verkiezingscampagne zou wel eens een tweestrijd kunnen worden tussen de VVD en de PVV, een duel tussen Rutte en Wilders om het Torentje. De afgelopen weken schreven onder anderen Tom Jan Meeus (NRC) en Hans Goslinga (Trouw) hierover. Het idee is dat de twee partijen elkaar in de campagne actief zullen opzoeken om zich tegen de ander af te zetten. Zo houden ze de aandacht op zichzelf gevestigd en zouden ze de andere partijen electoraal leeg kunnen zuigen.
Een door media opgeklopte strijd tussen twee partijen om de grootste te worden lokt bij kiezers inderdaad strategisch stemgedrag uit die andere partijen wegdrukt. De laatste decennia zagen we bijvoorbeeld een tweestrijd tussen Kok (PvdA) en Bolkestein (VVD) in 1998, tussen Balkenende (CDA) en Bos (PvdA) in 2003 en 2006, en tussen Rutte (VVD) en Roemer (SP) en later Samsom (PvdA) in 2012. Regelmatig was zo’n tweestrijd zelfs zo succesvol, dat ze na de verkiezingen leidde tot een coalitie tussen de twee kemphanen.
Zou zo’n tweestrijd zich in 2017 kunnen herhalen, maar dan met de VVD en de PVV als hoofdrolspelers? Nou, nee. Dat is hoogst onwaarschijnlijk. Zo’n tweestrijd zou bokkensprongen vergen van alle hoofdrolspelers: de partijen en de media en de kiezers.
Minstens vier problemen staan een electoraal succesvolle tweestrijd tussen VVD en PVV in de weg.
1. De partijen zijn geen natuurlijke tegenhangers
Voor een succesvolle tweestrijd moeten partijen zich kunnen opstellen als elkaars tegenpolen. Maar daar gaat het op de belangrijkste onderwerpen al mis. De VVD is economisch uitgesproken rechts, terwijl de PVV zich hoogstens ambivalent opstelt. De partij van Wilders maakt regelmatig gebruik van linkse retoriek, maar stemt in de Tweede Kamer vaker als een rechtse partij. Omgekeerd is de PVV de meest uitgesproken partij tegen multiculturalisme en immigratie. Niemand kan de VVD van Rutte, Schippers en Zijlstra echter omschrijven als een partij van multiculti’s. Inhoudsnalyses van partijprogramma’s tonen dat de twee partijen zich gezamenlijk ophouden in een rechts-conservatieve hoek van het partijstelsel. Ze zijn niet elkaars tegenhanger, maar elkaars directe electorale concurrenten. Een tweestrijd tussen de twee partijen zou dus eerder leiden tot het afsnoepen van elkaars kiezers dan het aantrekken van kiezers van andere partijen.
Hoogstens is het denkbaar dat een derde thema een rol gaat spelen, waarin de PVV zich opstelt als uitdager van een corrupte elite en de VVD omgekeerd het verwijt uitspeelt dat Wilders geen politieke verantwoordelijkheid neemt. In de praktijk wordt politiek wantrouwen bij verkiezingen echter vooral gemobiliseerd door het op te hangen aan saillante verkiezingsthema’s. En daarop verschillen de VVD en de PVV relatief weinig van elkaar. Een tweestrijd komt dan maar moeilijk van de grond.
2. Nederlandse kiezers zijn tot nu toe opvallend trouw aan een coherent blok van partijen
Een tweestrijd tussen partijen die op elkaar lijken is niet aantrekkelijk voor strategische stemmers. De Nederlandse kiezer is namelijk niet wispelturig, maar trouw aan een redelijk consistente keuzeset, een blok van twee a drie partijen die inhoudelijk op elkaar lijken. Twee van de voornaamste blokken waren de afgelopen verkiezingen het economisch linkse blok (PvdA, SP, GroenLinks) en het economisch rechtse blok (VVD, PVV, CDA). D66 wisselde kiezers uit met beide blokken.
In het verleden kon een tweestrijd kiezers verleiden tot een strategische stem. Uit elk van beide verkiezingsblokken werd een lijsttrekker op het schild geplaatst die moest fungeren als de drakendoder: degene die moest voorkomen dat zijn tegenhanger uit het andere blok de grootste zou worden. In de praktijk kwam dat neer op een tweestrijd tussen CDA of VVD (uit het rechtse blok) en steevast de PvdA (uit het linkse blok). Strategische kiezers trokken naar de drakendoder uit het eigen blok.
Een tweestrijd tussen de VVD en de PVV zou juist die dynamiek missen. De meeste kiezers zouden niet gevoelig zijn voor het uitbrengen van een strategische stem voor een partij die niet tot de eigen keuzeset behoort. De verkiezingen in Frankrijk vormen weliswaar een voorbeeld waar linkse kiezers wel degelijk op een rechtse kandidaat stemden. Maar dat geldt in de tweede ronde (wanneer linkse kandidaten al uitgeschakeld waren of zichzelf terugtrokken) van een verkiezing met een winner-takes-all principe. Die omstandigheden zijn niet te vertalen naar ons coalitiestelsel met veel partijen.
3. Er is geen ongeschreven regel dat de grootste partij de premier mag leveren
Het hele principe van de tweestrijd is vanuit staatsrechtelijk oogpunt al merkwaardig. De tweestrijd om het Torentje gaat er van uit dat de grootste partij het recht heeft de coalitieformatie te leiden en de premier te leveren. Geert Wilders sorteerde in januari al voor op de uitkomst dat de PVV de grootste zou zijn: “Als ik straks de grootste ben en andere politici willen niet met mij samenwerken, dan zullen de mensen dat niet accepteren. Dan komt er een revolte. Wij laten dat niet gebeuren.”
Maar er is geen recht van de grootste.
In 1971, 1977, en 1982 was de PvdA de grootste partij van Nederland, maar nam het geen deel aan de regeringscoalitie. In alle drie deze jaren besloten de christendemocraten een coalitie te sluiten met de VVD. Structureel hebben extremere partijen, ongeacht de grootte, een kleinere kans om mee te regeren dan gematigde partijen.
De suggestie dat kiezers om strategische redenen een keus moeten uitbrengen op de VVD of de PVV in een tweestrijd tussen de beide partijen, is alleen daarom al ongepast.
4. Een coalitie met de PVV is nauwelijks denkbaar
De hele opzet van een politieke tweestrijd die strategisch kiesgedrag uitlokt, rust op de premisse dat beide partijen reële kansen hebben om een regering te vormen of te leiden. Dat is voor de komende formatie maar de vraag. Geert Wilders heeft de VVD uitgesloten zo lang Rutte partijleider is. De VVD zegt formeel geen partijen uit te sluiten, maar heeft eerst na de ‘minder-minder-minder’-rel en recent bij de aftrap van de verkiezingscampagne de deur nagenoeg dichtgegooid. Maar zelfs als deze twee partijen er samen uit zouden komen, is er steun nodig van minstens twee andere partijen om een meerderheidscoalitie te vormen in de Eerste Kamer. Zo’n coalitie is hoogst onwaarschijnlijk, omdat zelfs het CDA een coalitie met de PVV uitsluit.
Regeringsdeelname van de PVV ligt na de komende verkiezingen simpelweg niet erg voor de hand, vanwege die wederzijdse uitsluitingen. Natuurlijk is het mogelijk dat een onverwachte verkiezingsuitslag daar verandering in zal brengen. Voor nu is echter van belang dat tweestrijd tussen de VVD en de PVV geen reële spanning zal opleveren: veel kiezers zullen snappen dat de laatste weinig kans maakt op de regeringsmacht. Dat maakt zo’n tweestrijd onvergelijkbaar met die uit het verleden.
Bokkesprongen
We kunnen niets uitsluiten. Maar een succesvolle tweestrijd tussen de VVD en de PVV om strategische kiezers te winnen ligt niet bepaald voor de hand. Dan zouden veel actoren bokkesprongen moeten maken. Partijleiders (met name Rutte en Wilders maar ook Buma) zouden dan stellige woorden moeten inslikken. Media zouden mee moeten gaan in het sprookje dat de grootste partij van het land inderdaad recht heeft op regeringsdeelname, en de tweestrijd daardoor gaan voeden. En met name linkse en progressieve kiezers zouden hun eigenlijke voorkeuren op moeten geven en gaan stemmen op partijen die inhoudelijk ver van hen afstaan.
Geen van drieën is erg waarschijnlijk.
Afbeelding: 2010-presentatie-regeerakkoord door Rijksvoorlichtingsdienst (license). Origineel aangepast (bijgesneden) door SRV.
Josse de Voogd zegt
Klassieke tweestrijd zal het idd niet worden tussen die twee. Wel is het mogelijk dat VVD en PVV de twee grootste partijen worden (á la 2010, 31 en 24, zonder PvdA op 30) en een tweestrijd met links uitblijft omdat links als geheel te klein is om nog kans te maken en er nog niet één linkse partij bovenuit piekt.
Tom van der Meer zegt
Zeker. Dat is een scenario dat we wel vaker hebben gezien: Geen harde tweestrijd maar verdeeld veld.
Joris Hillebrand zegt
Strategisch stemmen werkt meestal averechts, omdat het uitgaat van de premisse dat de grootste partij ook het meest van zijn programma kan doorvoeren. In de praktijk zal de grootste partij echter coalitiepartners voor zich moeten winnen om het premierschap te kunnen incasseren en zal om die reden inhoudelijk meer moeten inleveren. Zeker als de andere partij – na een tweestrijd – bijna net zo groot is.