Negatieve campagnes zijn van alle tijden. Het is een beproefde strategie om kiezers te trekken door andere partijen of politici door het slijk te halen.
Onderzoek naar negatieve campagnevoering is echter vooral uitgevoerd in de VS. Annemarie Walter (VU) en Wouter van der Brug (UvA) publiceerden deze maand hun onderzoek naar negatieve campagnes in Nederland. Wie gebruikt deze strategie, en waarom?
De auteurs noemen negatieve campagnevoering een riskante strategie in een meerpartijenstelsel: wie concurrenten tijdens de verkiezingscampagne afserveert, maakt het zich moeilijker om na afloop een coalitie te sluiten. Uiteraard geldt dit minder, als de partij onmisbaar is voor een werkbare coalitie. Zo was de PVV in 2010 voor Rutte alleen al om electorale redenen nodig. Anderzijds hoeft negatief campagnevoeren een coalitie niet in de weg te staan, maar kunnen de schadelijke gevolgen ervan later alsnog duidelijk worden. Zo moest het CDA de negatieve campagne tegen Wouter Bos in 2006 (“u draait en bent niet eerlijk”) in 2010 bekopen met de val van het kabinet.
Walter en Van der Brug komen met interessante bevindingen over het gebruik van negatieve campagnes. Het is een misverstand dat negatieve campagnes tegenwoordig vaker voor zouden komen dan in het verleden. Uiteraard wordt de strategie vaker gebruikt door oppositiepartijen en radicale partijen. Maar daarnaast zijn het vooral ook partijen die het slecht doen in de peilingen die om zich heen slaan.
Blijkt uit dit onderzoek ook in hoeverre een negatieve campagne invloed heeft/samenhangt met het opkomstpercentage?
Nee, daar is helaas niet naar gekeken.
Is negatieve campagne niet al simpelweg minder interessant in een veelpartijensysteem omdat verlies van aanhang van de ’tegenpartij’ meestal niet bij de eigen partij maar bij andere partijen terechtkomt?