Vol spanning kijken politici, journalisten, en peilers uit naar de Provinciale Statenverkiezingen. Dan zal immers ook indirect de samenstelling van de Eerste Kamer bepaald worden. Al langere tijd suggereren de peilingen dat de regering de krappe meerderheid van 38 zetels in de Eerste Kamer zal verliezen. De regering rust dan wel op een meerderheidscoalitie in de Tweede Kamer, maar die zal dan niet weerspiegeld zijn in de Eerste Kamer.
Groter verschil in samenstelling
Dat de samenstelling van de Tweede Kamer verschilt van die van de Eerste Kamer, hoewel ze grotendeels bevolkt worden door dezelfde partijen, heeft natuurlijk alles te maken met de toegenomen veranderlijkheid van Nederlandse kiezers, en de toenemende mate waarin regeringen door kiezers worden afgerekend.
Sinds de Tweede Wereldoorlog hebben de beide parlementen altijd van elkaar verschild. Sinds de jaren vijftig zijn ze echter steeds meer van elkaar gaan verschillen. Uitgedrukt in Tweede Kamerzetels is het verschil in de laatste decennia meermalen uitgekomen boven de 35 zetels (minstens 24%).
Dat gebeurde na de Tweede Kamerverkiezingen van 2002, toen de LPF en het CDA fors wonnen en PvdA, VVD, en D66 juist verloren. Nadat in 2003 zowel Eerste als Tweede Kamerverkiezingen waren georganiseerd en de LPF was ingestort, nam het verschil af. In 2010 steeg het verschil in samenstelling naar een recordniveau. Dit had te maken met de opkomst van met name PVV, en het verlies van met name het CDA. In 2011 nam het verschil weer af, nadat de PVV vertegenwoordigd raakte in de Eerste Kamer. In 2015 werd hetzelfde recordverschil bereikt, toen de PvdA en de VVD bij de Provinciale Statenverkiezingen enorme verliezen leden. Pas met de vorming van een nieuwe Tweede Kamer nam het verschil weer af.
Krapper jasje
Momenteel hebben de coalitiepartijen nog een even groot percentage zetels in de beide Kamers. In het verleden konden Nederlandse regeringen rekenen op de steun van een grotere meerderheid in de Eerste Kamer dan in de Tweede Kamer. Tot in de jaren tachtig zaten coalitiepartijen in de Eerste Kamer ruimer in hun jasje dan in de Tweede Kamer. Dit valt niet los te zien van de hogere kiesdrempel in de Eerste Kamer dan in de Tweede.
Maar sinds de tweede helft van de jaren tachtig steunt de regering in de Eerste Kamer steeds vaker op een kleiner percentage zetels dan in de Tweede. Na de verkiezingen van 2003 en 2006 gold dat niet. In het voorjaar van 2003 had het verlies van de LPF doorgezet, ten gunste van de VVD en het CDA (die nog geen last hadden van de opkomst van de PVV). En bij de Tweede Kamerverkiezingen van 2006 was de PvdA minder succesvol geweest dan in 2003.
Een unicum dreigt
Ondanks de inzet op een meerderheidscoalitie kozen VVD, CDA, D66 en CU in 2017 er niet voor om al aan de start een flinke marge in te bouwen voor te verwachten verlies in 2019. anderhalf jaar geleden, bij de vorming van de coalitie, stelde ik al, dat hierdoor een unicum dreigt.
Rutte III lijkt de eerste reguliere regeringscoalitie te worden sinds de invoering van het algemeen kiesrecht die zijn meerderheid in de Eerste Kamer verliest. Er waren de laatste jaren wel vaker regeringscoalities zonder meerderheid in de Eerste Kamer. Zowel Rutte I (VVD-PVV-CDA) in 2010 als Rutte II (VVD-PvdA) in 2012 begon zonder meerderheid in de Eerste Kamer. Geen van beide wist die meerderheid alsnog te verkrijgen bij de daaropvolgende Provinciale Statenverkiezing in respectievelijk 2011 en 2015.
In beide gevallen werd dit opgelost door het zoeken van gedoogsteun. Dat zou het voorland kunnen zijn van Rutte III. In een meerpartijenstelsel met veranderlijke kiezers is het wellicht nog verstandiger om te kiezen voor een minderheidscoalitie, die flexibeler is in de omgang met een wisselende samenstelling van het parlement.
Ronald zegt
Misschien is een zakenkabinet, dat zich richt op een zo groot mogelijke meerderheid per onderwerp wel democratischer, dan dogmatisch vasthouden aan selectieve, geforceerde meerderheidsbeslissingen de helft + 1.
Ook m.b.t. de goedkeuring in de 1e kamer.
En kan een dergelijke politieke werkwijze wel meer rekenen op draagvlak in de samenleving en meer vertrouwen, wat nu het kernprobleem is van de politiek.