Kennisvalorisatie – of in normaal Nederlands: het maatschappelijk beschikbaar en bruikbaar maken van inzichten uit wetenschappelijk onderzoek – blijft een hot issue in de sociale wetenschappen. Vandaag een nieuwe gastbijdrage hierover, een reactie op de twee artikelen die afgelopen donderdag (hier en hier) verschenen. Communicatiewetenschapper Rens Vliegenthart plaatst drie kanttekeningen.
**********
Het is een hippe term: ‘kennisvalorisatie’. Wetenschappers moeten laten zien wat het maatschappelijk nut van hun onderzoek is en erover communiceren met ‘het grote publiek’. Dat is niet eenvoudig, zeker niet voor sociale wetenschappers, zoals Chris Aalberts en Gijs Schumacher terecht aangeven. Daarbij heeft Aalberts een belangrijk punt te pakken door te wijzen op wat hij zelf de ‘publicatiedwang’ noemt: wetenschappers worden afgerekend op de artikelen die zij schrijven in internationale tijdschriften. Deze internationale tijdschriften ‘dwingen’ sociale wetenschappers zich bezig te houden met theoretische vraagstukken, die buiten wetenschappers zelf, niemand interesseert.
Schumacher plaatst al een aantal belangrijke kanttekeningen bij de wat simplistische argumentatie van Aalberts. Daar ben ik het volledig mee eens en die zal ik hier niet herhalen – alhoewel ‘hoed u voor de koppenmaker’ wel les één voor de valoriserende wetenschapper is. Wel denk ik dat een drietal veronderstellingen van Aalberts nog wat extra aandacht verdienen.
Valoriseren is optreden in de media
Hoewel Aalberts begint met andere voorbeelden van valorisatie, zoals het starten van start-ups, gaat zijn stuk toch vooral over het verspreiden van onderzoek via media. Het is natuurlijk zo dat het voor sociale wetenschappers niet zo eenvoudig is een winstgevende start-up te starten als voor bijvoorbeeld informatici, een enkele uitzondering daargelaten. Maar is wel veel meer dan een interviewtje in de krant. Wetenschappers geven lezingen voor het grotere publiek, beginnen een geweldig blog, schrijven een Nederlandstalig boek, worden door allerlei instanties om advies gevraagd en schrijven mee aan rapporten. Juist bij dat type activiteiten echt gebruikt gemaakt wordt van de kennis van de wetenschap. Het idee dat deze kennis nutteloos is klopt helemaal niet met mijn eigen ervaringen. Ja, het is altijd een uitdaging om wetenschappelijke kennis naar de praktijk te vertalen, maar het kán. En dan blijkt de wetenschapper toch echt wat toe te voegen te hebben.
Valoriseren is oversimpliciferen
Een tweede punt waar ik moeite mee heb is dat valoriseren alleen kan door middel van grove simplificaties. In een eerdere discussie is al eens aan de orde geweest hoe kwalijk moedwillig oversimplificeren kan zijn. Die discussie ga ik hier niet herhalen. Natuurlijk heeft Aalberts gelijk dat je geen uitgebreide methodologische exposés kwijt kan in de krant – en terecht. Maar: de journalist en het grote publiek zijn niet stom en kunnen een hoop meer nuance aan dan Aalberts lijkt te denken. En zowel wetenschapper als journalist hebben de plicht in ieder geval een verhaal te vertellen dat recht doet aan het uitgevoerde onderzoek en de verschillende aspecten daarvan. Mijn ervaring hier is overigens dat journalisten daar helemaal niet zoveel problemen mee hebben: vaak zijn zij juist geïnteresseerd in verschillende kanten van het verhaal. De uitdaging voor de wetenschapper: het verhaal helder vertellen – dat is iets anders als zaken te simpel voorstellen.
Valoriseren wordt niet gewaardeerd
Tenslotte meldt Aalberts ons dat maatschappelijke activiteiten in een universitaire context niet worden gewaardeerd. Ook dat strookt niet met mijn eigen ervaring. Ja, formele criteria hebben met name betrekking op wetenschappelijke publicaties. Ik ben het met Aalberts dat deze een te belangrijke rol spelen. Maar uiteindelijk zijn de beste werknemers voor universiteiten toch degenen die goed publiceren, maar ook buiten de universiteit zichtbaar zijn. En zo worden ze ook gezien. Misschien is dat eigenbelang van de universiteit: het draagt bij aan de reputatie van de universiteit en levert mogelijk extra studenten op. Hoe dan ook, ik geloof dat ik alleen op mijn wetenschappelijke output in de universitaire wereld niet zou zijn geweest waar ik nu ben – daar heeft juist ook die veelheid aan andere activiteiten aan bijgedragen.
Tja, drie vragen.
1. Wat is de definitie van Rens van toepasbaar maken? Informatie verspreiden is iets anders dan toepasbaar maken. Daarom ging mijn bijdrage over informatie verspreiden.
2. Waarom herhaalt Rens hier mijn punt? Hier staat slechts in andere woorden wat ik beweer. De wetenschapper zal met simplificatie moeten leren leven. Eigenlijk zegt Rens hier: anderen mogen alleen over mijn onderzoek praten op een manier die ik goedkeur. Dat sluit elke discussie direct af.
3. Waaruit blijkt dat – en ik zal nu eens heel specifiek zijn – Onderzoeksschool ASCoR van de UvA maatschappelijke activiteiten waardeert? Graag met links en bewijs. Dat bewijs is er gewoon niet, en dat weet iedereen die ASCoR kent weet dat.
Google eens op Groentefroetels, zomaar een prachtvoorbeeldje van (beginnende) valorisatie in de communicatiewetenschappen.
Door het maatschappelijke karakter van de sociale wetenschappen zijn ze bij uitstek geschikt voor valorisatie – en in de praktijk gebeurt dit ook al aan de lopende band (soms eerder zelfs te veel). Sterker nog, veel meer dan de meeste bèta’s die niet veel verder komen dan een patentje per 100 onderzoekers oid.
Alleen wordt er in deze discussie soms wel heel nauw over valorisatie gesproken; misschien handig om een onderscheid te maken in verschillende niveaus van valorisatie. Bijvoorbeeld:
– basiskennis in een vakgebied, op het niveau van tekstboeken. Bedenk hierbij dat meer dan 99% van de bevolking in deze categorie valt.
– recente inzichten in het vakgebied. Bedenk hierbij dat meer dan 99% van de wereldwijde kennis niet in de eigen onderzoeksomgeving is ontwikkeld.
– nieuw te creëren kennis in eigen onderzoek (bv dmv co-creatie). Waarbij co-creatie op zichzelf natuurlijk ook een vorm van valorisatie is.
Het valoriseren van nieuwe kennis bij het grote publiek heeft dus vaak vrij weinig zin omdat deze niet over de voorgaande ‘body of knowledge’ (basiskennis) beschikt. Aan de andere kant moet je practitioners in je veld (hopelijk!) niet vermoeien met die basiskennis, maar meenemen in de nieuwste inzichten.