Terwijl de rest van Nederland wacht op een zonnige zomer, beschuldigt Geert Wilders de regering van een Griekse zonnesteek. Het besluit van de verzamelde ministers van Financiën van de eurozone (en dus ook van Nederland) om Griekenland het volgende deel van de miljardenlening toe te kennen is bij de PVV-leider niet goed gevallen. Noodsteun aan noodlijdende landen is voor sommige kiezers een zoveelste teken dat ‘Europa’ (in welke vorm dan ook) de ene verkeerde beslissing na de andere maakt. Het lijkt voor de hand te liggen dat onder kiezers die vinden dat de EU er een potje van maakt het vertrouwen in de EU daalt. En dat is ook zo.
Maar het verband tussen vermeend gebrekkig functioneren van Brussel en het vertrouwen in de Unie is tamelijk zwak. Het feit dat Wilders’ beschuldiging gericht is aan de Nederlandse regering (en niet aan de gehele Eurogroep) is veelzeggend: het laat zien hoe moeilijk het is ‘Europa’ en Nederland gescheiden te zien. In de EU zijn verantwoordelijkheden gedeeld en besluiten worden vaak genomen door lidstaten en Europese instellingen samen. Geconfronteerd met zo’n complexe constructie is het moeilijk om een duidelijk oordeel te vellen over die hele unie. Daardoor blijft voor veel Nederlanders (en andere Europeanen) hun eigen land – nog steeds – het referentiepunt. Vertrouwen in hun eigen regering en parlement is een veel betere voorspeller van vertrouwen in de EU dan het oordeel over het functioneren van de Unie. Dit suggereert dat Europeanen hun opvatting over hun eigen land op de EU projecteren – en mogelijk dat vertrouwen in politieke instituties een tamelijk diepgewortelde eigenschap (of zelfs deel van de persoonlijkheid) is.
Een Europese legitimiteitscrisis?
Het is verbazingwekkend hoe snel de Europese Unie door de economische crisis een trending topic is geworden. De EU wordt in de media kritisch gevolgd. Er zijn zorgen over de legitimiteit van het Europese project: terwijl Europa door de eurocrisis gedwongen wordt een steeds grotere rol te spelen, zouden de Europeanen zich steeds verder willen terugtrekken achter de dijken van hun natiestaten. Herman van Rompuy, de president van Europese Raad, sprak eerder al van een “vertrouwenscrisis”: lidstaten zullen offers moeten brengen om de “structurele geloofwaardigheid” van de Unie te herstellen.
Het vertrouwen van Nederlanders in de EU lijkt inderdaad te lijden onder deze crisis. In januari 2008 – voorafgaand aan de kredietcrisis – had 64% van de Nederlanders vertrouwen in de Europese Unie. Twee en half jaar later – toen Griekenland in 2010 op de rand van de afgrond stond en voor het voortbestaan van de euro werd gevreesd – was dit afgenomen tot 45%. En in 2012 was het vertrouwen verder gedaald tot 39%.
Een flinke daling dus, net als in de rest van Europa.
Maar een historisch dieptepunt is dit niet? Als we verder terugkijken blijkt de ernst opmerkelijk genoeg nog wel meevalt. Tussen 2003 en 2006 lag het vertrouwen rond hetzelfde niveau als tegenwoordig. Toentertijd was in Nederland (onder de kabinetten Balkenende 2 en 3) een algemene malaise in het vertrouwen. Het vertrouwen in de Europese Unie fluctueert, en is sinds 2009 en later 2011 duidelijk gaan dalen. Maar de crisis is duidelijk niet de enige oorzaak van die fluctuaties.
In Europe we trust?
In ons onderzoek (paywall) zijn we op zoek gegaan naar de bronnen van het vertrouwen in de Europese Unie. Er zijn drie logische verklaringen, die we konden ontwarren met behulp van de Eurobarometer uit 2009, een enquête die werd gehouden in de 27 EU-lidstaten. Moeten we dat vertrouwen begrijpen als een rationele evaluatie van prestaties, als een emotioneel gevoel van identiteit, of als een spill-over van vertrouwen in de nationale politiek?
De eerste verklaring legt de nadruk op vertrouwen als een rationele afweging door burgers van de prestaties en procedures van de Europese Unie. Inderdaad blijkt dat de mening over het presteren van de EU het vertrouwen in diezelfde EU voor een deel kan voorspellen.
Liefde voor Europa maakt blind
De tweede verklaring kijkt naar de emotionele kant: identiteit. Inwoners voelen zich nog altijd sterker verbonden met hun natiestaat dan met de Europese Unie. Burgers met een sterke nationale identiteit zouden minder vertrouwen hebben in de Europese Unie. Ons onderzoek laat echter zien dat Europese noch nationale identiteiten sterk verband houden met het vertrouwen in de EU. Hoewel het Europese debat soms verhitte emoties weet los te maken, lijken feiten vooralsnog belangrijker dan gevoelens.
Die emoties spelen overigens wel een indirecte rol van betekenis. Wie zich sterk identificeert met Europa is minder gevoelig voor de (goede of slechte) prestaties van die unie. Liefde voor Europa maakt blind.
Vertrouwen in de EU heeft weinig te maken met de EU
De derde en belangrijkste verklaring voor vertrouwen in de EU staat opvallend genoeg los van de EU zelf. Vertrouwen kan worden afgeleid uit andere bronnen: een soort tweedehands vertrouwen. Vertrouwen in de EU komt volgens deze verklaring voort uit stabiele persoonskenmerken als de persoonlijkheid (door vroege levenservaringen) en/of – wat waarschijnlijker is – uit het vertrouwen in de eigen nationale overheid. Die staat immers directer in het blikveld van de burger dan het complexe en verre Brussel. Juist bij gebrek aan kennis over of interesse in Europa zou vertrouwen in de Europese Unie sterk voortvloeien uit een algemeen institutioneel vertrouwen.
Vertrouwen in nationale instituties blijkt inderdaad met afstand de belangrijkste bron van vertrouwen in de EU. Dalend vertrouwen in de Europese Unie is daarmee minder een reactie op beleidsmatig falen van diezelfde Europese Unie dan een uitvloeisel van een algemene daling van het vertrouwen in de politiek sinds de uitbraak van de crisis.
Sleutel tot de legitimiteit van de EU
Uiteraard weten we niet hoe een aanhoudende crisis op langere termijn uitwerkt op de fundamentele steun voor en legitimiteit van het Europese project. De invloed van de EU zelf daarop lijkt echter vooralsnog beperkt. Voor zover dit vertrouwen al gevoelig is voor wat er in Brussel gebeurt, kan de EU beter inzetten op betere prestaties dan op het versterken van de Europese identiteit.
Omgekeerd is het feit dat de meeste burgers zich amper Europeaan voelen niet de bedreiging voor de legitimiteit van het Europese project die sceptici vaak signaleren.
De sleutel tot de legitimiteit van de Europese Unie ligt toch nog altijd voornamelijk bij de nationale instituties.
Edward zegt
Waarom heb je het als het over de EU gaat over ‘de EU’ als overheidsniveau als geheel en op nationaal niveau over ‘nationale instituties’? Is daar een logische reden voor of is dat ingegeven door de attitudes van mensen?
Nog een gerelateerde vraag: Wordt op nationaal vlak het vertrouwen van instituties (of het overheidsniveau als geheel) wel door de prestaties ervan ingegeven? En hoe meet je die prestaties dan?
Tom van der Meer zegt
Dat is ingegeven door de attitudes van mensen. We hebben ook onderzocht of we EU-instituties van elkaar konden splitsen. Dat werkte niet, omdat het alle tapt in dezelfde fundamentelere houding over ‘de’ EU. Is ook niet gek, omdat de meeste Nederlanders niet zoveel onderscheid kunnen maken. Bijvoorbeeld bij vertrouwen in de rechtspraak zie je ook dat veel kiezers OM, advocatuur en rechters op een hoop gooien. Dan kan er formeel wel een relevant onderscheid zijn, onder de meeste kiezers niet.
Het vertrouwen op nationaal niveau wordt inderdaad ingegeven door de eigen kwaliteiten (processen, eerder dan economische prestaties). Zie bijvoorbeeld mijn stuk in IRAS enkele jaren geleden. Landsverschillen kan je goed verklaren door corruptie, democratie, en kiesstelsel. Het nationale hangt bovendien nog veel meer samen met percepties/oordelen van die prestaties. Ik zou dat niet durven uitdrukken in termen van causaliteit (endogeen!), maar die relatie lijkt sterker op nationaal niveau dan op Europees niveau.