In de Tweede Kamer zitten nu drie partijen die als populistisch worden bestempeld: de PVV, de SP en FvD. Samen zijn ze goed voor ongeveer de helft van de zetels van de oppositie. In 1998 waren populistische partijen maar goed voor een op de tien oppositiezetels. De vraag is hoe populistische partijen de politieke stijl van de oppositie in Nederland veranderd hebben. Voeren zij op een andere manier oppositie? In een recente in Political Studies gepubliceerde studie hebben wij dit onderzocht.
De kern van ons onderzoek is een simpele typologie van parlementair gedrag. Er zijn twee manieren waarop Kamerleden opereren: Ten eerste kunnen ze proberen om beleid te veranderen. Kamerleden kunnen nieuwe wetgeving voorstellen of de tekst van wetsvoorstel wijzigen. Ze kunnen ook een motie indienen om een minister te overtuigen ander beleid te gaan voeren. Wij labellen dit soort gedrag beleidsactiviteit.
Maar partijen kunnen ook het parlement gebruiken om hun tegenstand te uiten tegen de regering en hun beleid. Ze kunnen vragen stellen aan ministers om daarmee aandacht te vestigen op het falen van een minister. Deze vragen kunnen schriftelijk gesteld worden en eens per week in het vragenuur mondelijk. Om hun weerstand tegen beleid te uiten kunnen partijen ook tegen wetten van de overheid stemmen. We noemen dit gedrag controleactiviteit.
Kritische oppositie
Door deze twee soorten gedrag te combineren kunnen we een typologie van oppositieactiviteit maken. Oppositiepartijen kunnen zich focussen op beleid maken en controlemiddelen negeren. Dit soort partijen focust zich op het vinden van meerderheden van nieuwe beleidsmaatregelen. We noemen dit soort gedrag “Constructieve oppositie”. De omgekeerde strategie zou zijn om de nadruk te leggen op controleactiviteit en middelen die beleid maken te negeren. Deze partijen leggen in de eerste plaats de nadruk op wat verkeerd is. We noemen dit soort gedrag “Kritische oppositie”. Natuurlijk kunnen partijen ook beide soorten middelen gebruiken: deze partijen combineren kritiek met alternatieven. We noemen dit “Actieve oppositie”. Ten slotte kan een oppositiepartij beide soorten minder gebruiken: dit is dan “Passieve oppositie”
We verwachten dat populistische partijen geconcentreerd in het kritische kwadrant. We volgen de consensus in de literatuur die populisme begrijpt in termen van twee claims: de eerste is dat het overheidsbeleid de algemene wil van het volk zou moeten reflecteren en de tweede is dat de regerende elite het volk ontzegt van het recht om te regeren. Wij beschouwen populisme dus niet als iets dat inherent slecht is. Populisme is ook niet noodzakelijkerwijs simplistisch. Het is een (gedeeltelijke) ideologie over de manier waarop een democratie zou moeten werken.
Het anti-elitisme is een belangrijk onderdeel van populisme in onze studie. We stellen voor dat door hun anti-elitisme populistische partijen de voorkeur hebben voor controle boven het maken van beleid. Om invloed te hebben moeten partijen compromissen sluiten met de regerende partijen. We verwachten dat populistische partijen daar geen zin in hebben. In plaats daarvan is het waarschijnlijk dat ze controlemiddelen toepassen om zo kritiek te hebben op de zittende elite.
Populisten in de Tweede Kamer
We bestuderen het gedrag van oppositiepartijen in de Nederlandse Tweede Kamer om deze verwachtingen te toetsen. Nederland had in de onderzoeksperiode twee populistische partijen: de Socialistische Partij en de Partij voor de Vrijheid (en van 2002 tot 2006 de LPF). Zo hebben we een linkse en een rechtse populistische partij zodat onze resultaten niet de links-rechts positie van deze partijen reflecteren maar hun populisme. De mate waarin de SP als populistisch kan worden beschouwd, varieert overigens door de jaren heen. Sommige SP-verkiezingsprogramma’s vertonen meer populistische kenmerken dan andere. Wij meten het populisme van een partij door te kijken naar het gebruik van bepaalde kenmerkende woorden, een methode die door Teun Pauwels is ontwikkeld (zie ook de nadere analyse van Matthijs Rooduijn en Teun Pauwels).
De bovenstaande figuur vat onze resultaten kort samen. Het plaatst alle Nederlandse partijen in een twee-bij-twee figuur. De SP en de PVV zijn gelabeld. We zien dat populistische partijen met name in het kwadrant onder rechts staan. Dat geldt voor zowel de SP en de PVV. Dit komt overeen met onze verwachtingen: populistische partijen geven stem aan oppositie en geven steun aan alternatieven. In onze gedetailleerde statistische analyse vinden we dat de relatie tussen populisme en beleid maken sterker is dan de relatie tussen populisme en controle.
Gouvernementele partijen
De groei van populistische partijen betekent dus dat de Tweede Kamer meer optreedt als een arena voor kritiek op de regering door oppositie dan een marktplaats om beleid te maken. De partijen die de Tweede Kamer in de eerste plaats zien als een domein om ook als oppositiepartij beleid te beïnvloeden zijn de ChristenUnie en de SGP. Zijn staan in het constructieve kwadrant. Dit zijn partijen die meer hechten aan een traditionele manier van oppositiebedrijven, een “gouvernementele” oriëntatie waarbij beleid maken belangrijker is dan kritiek leveren. Zo is duidelijk te zien dat verschillende soorten politieke partijen op verschillende manieren oppositie voeren.
Ik mis DENK in het model. Ik noem dat de Turkse populisten.
Denk ontbreekt inderdaad, omdat ons onderzoek loopt t/m de vorige parlementaire periode. Denk zat toen nog niet als zodanig in het parlement en had bovendien nog geen verkiezingsprogramma op basis waarvan we het niveau van hun populisme voor die periode kunnen meten. Over enige tijd zouden we een update kunnen maken op basis van het huidige parlement en bijbehorende verkiezingsprogramma’s.