Eerder schreef ik op dit blog dat er in onderzoek naar de zogenaamde Democratische Vrede – en eigenlijk in de meeste studies binnen de internationale betrekkingen (IB) – een heel simpele classificatie van regimetype wordt gebruikt: de democratie en de niet-democratie. Met democratie wordt doorgaans de Westerse en vaak al wat langer bestaande democratie bedoeld, die gefundeerd is op een (al dan niet geschreven) grondwet waarin de fundamentele mensenrechten zijn opgenomen en wier gebruiken ondersteund worden door democratische instituties. Met ‘niet-democratie’ wordt de rest bedoeld, of anders gezegd: het overschot, alles wat niet overeenkomt met dat model van de Westerse liberaal-democratie. Daarbij wordt vaak voorbijgegaan aan de inzichten over verschillende regimes die binnen de vergelijkende politicologie al veel verder ontwikkeld zijn.
Binnen de groep van democratieën zijn al talloze varianten te bedenken, bijvoorbeeld in termen van institutionele kenmerken of de acceptatie van de burgers van die instituties en daaruit voortvloeiende normen, om maar wat te noemen. We kunnen binnen die groep van ‘niet-democratieën’ ook een onderscheid maken op basis van allerlei verschillende kenmerken (zie bijvoorbeeld hier, hier, hier en hier). De vergelijkende politicologie spreekt daarom ten eerste al niet over ‘niet-democratie’ maar eerder over autocratie, wat een veel minder geladen connotatie heeft. We noemen het zoogdier hond tenslotte ook geen niet-kat…
Ten tweede kunnen deze autocratieën veel specifieker geclassificeerd worden, bijvoorbeeld op basis van de machthebbers: wie heeft het voor het zeggen in een staat? Een militaire junta (denk aan Birma), één (en vaak de enige) politieke partij (denk aan autocratisch China), één leider (de dictatuur, zoals Irak onder Saddam Hoessein) of een groepje religieuze leiders (denk aan theocratie Iran onder de ayatollahs).
Autocratieën en internationale samenwerking
De nieuwe studie van Michaela Mattes en Mariana Rodríguez (paywall) naar de invloed van bepaalde institutionele kenmerken van een staat op de mogelijke samenwerking met andere staten pakt het concept autocratie wel uit. Ook zij stellen dat de black box van de groep autocratieën geopend zou moeten worden om tot meer begrip van het gedrag van deze staten te komen. Er wordt bij democratieën vanuit gegaan dat ze goed onderling samen kunnen werken om drie redenen: de leiders moeten verantwoording afleggen aan hun kiezers, de flexibiliteit om besluiten te nemen is beperkt en de binnenlandse processen zijn transparant. Die drie kenmerken maken dat democratieën elkaar vertrouwen als het gaat om te nakomen van verplichtingen. Mattes en Rodríguez beargumenteren echter dat ook sommige autocratische systemen wel eens (gedeeltelijk) aan die kenmerken zouden kunnen voldoen en stellen de vraag of de institutionele verschillen van autocratieën wellicht van invloed zijn op het al dan niet samen werken met andere staten.
Om die vraag te onderzoeken gebruiken ze de classificatie van Barbara Geddes en maken een onderscheid tussen één-partijsystemen, militaire regimes en personalistische dictatorschappen. Ze beargumenteren dat ook leiders van autocratieën verantwoording af moeten leggen voor hun daden. Weliswaar heeft het grote publiek minder te zeggen dan in een democratie, maar onderzoek (paywall) heeft aangetoond dat leiders van een autocratie wel rekening moeten houden met een aanwezige elite die hun beslissingen moet ondersteunen, en dat afzetting ook in autocratieën mogelijk is. Dat zou volgens Mattes en Rodrígues het sterkste spelen bij één-partijregimes, waar leiders gemakkelijker kunnen worden afgezet dan in een dictatuur. Daarnaast is voor de leiders van een één-partij regime ook de flexibiliteit om besluitvorming over een heel andere boeg te gooien vaker gelimiteerd omdat er meerdere mensen over gaan, zeker in vergelijking met een dictator waar besluitvorming de facto meer op de persoon van de dictator leunt. Als laatste vermoeden Mattes en Rodríguez dat een één-partij regime doorgaans opener is over hun besluiten, omdat deze vaker iets zeggen over de ideologie van de partij en het van belang is dat te tonen. Een dictator zou die ideologische verantwoording minder nodig hebben.
De resultaten tonen een significant verschil in het samenwerkend gedrag van verschillende paren van autocratieën: de staten met een één-partijregime blijken inderdaad vaker samen te werken met elkaar dan staten met militaire regimes of dictaturen onderling. Interessant genoeg bleek er geen groot verschil te zitten tussen militaire-regimes en dictaturen, terwijl een militair regime vaak wel uit meerdere personen bestaat en er daardoor variatie te verwachten zou mogen zijn. Volgens Mattes en Rodríguez kan dat heel goed liggen aan een te gering aantal militaire regimes in de dataset, maar ze wijzen er tegelijkertijd op dat er in ieder geval sterk bewijs ligt dat dictaturen doorgaans het samenwerken met andere staten veel meer uit de weg gaan dan andere autocratieën.
Voorbij de dichtomie
Deze studie wijst ons als politicologen op twee belangrijke inzichten. Het concept van autocratie moet beter uitgewerkt worden in studies van statelijk gedrag, voorbij de doorgaans gebruikelijke dichotomie van democratie en niet-democratie. Daarnaast is de assumptie dat alleen de binnenlandse situatie van democratieën er toe doet voor het begrijpen van internationale betrekkingen niet houdbaar. Anders gezegd: deze studie toont aan dat studies naar het gedrag van staten in internationale betrekkingen zich niet zou moeten laten leiden door postulaten die zijn ingegeven door onze voorkeur voor democratie, hoe begrijpelijk die voorkeur ook is.
Geef een reactie
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.