Naast pogingen van politieke partijen om stemmen te verzamelen, zijn er in verkiezingstijd ook campagnes die gericht zijn op de bewustwording van de kiezer. Een van deze bewustwordingsinitiatieven was stemopeenvrouw.com. Deze campagne verzette zich tegen de nogal scheve genderbalans in parlementaire vertegenwoordiging van: in de voormalige samenstelling van de Kamer, was namelijk slechts 58 van de 150 vertegenwoordigers in de Tweede Kamer vrouw. Te weinig vrouwen, vonden velen. Om die reden moedigde de campagne kiezers dan ook aan om te stemmen op vrouwelijke kandidaten. Maar wel op een manier dat dat hun vertegenwoordiging ten goede zou komen.
Maar hoeveel invloed kunnen kiezers eigenlijk uitoefenen op wie er verkozen worden? En waar komt die ondervertegenwoordiging van vrouwen eigenlijk vandaan? Aan de hand van de meest recente verkiezingsuitslagen, formuleer ik een antwoord op deze vragen.
Een stem op een vrouw of een stem op een partij?
Met 28 partijen en 1116 verschillende kandidaten stond de kiezer op 15 maart voor een zeer moeilijke keuze. Des te meer reden voor de kiezer om het makkelijk te houden en een kandidaat aan te duiden die hoog op de lijst staat. In praktijk is dat ook zo: hoe hoger een kandidaat op de lijst staat, hoe vaker kiezers hen aanduiden. Het grootste gedeelte van de voorkeurstemmen gaat bijgevolg ook naar kandidaten die op basis van hun lijstpositie sowieso verkozen zouden worden.
De bovenstaande grafiek geeft al direct een duidelijk antwoord op de vraag waar de ondervertegenwoordiging van vrouwen vandaan komt: het aanbod van vrouwelijke kandidaten ligt namelijk consistent lager dan dat van mannelijke kandidaten voor elke positie op de lijst. Bovendien is dit in iets grotere mate het geval voor de hogere, verkiesbare lijstposities dan voor de lagere lijstposities. Wanneer je stemt op iemand die sowieso verkozen wordt – ook als dit een vrouwelijke kandidaat betreft – is dat een impliciete bevestiging van de lijst die de partij heeft samengesteld, die vaak gedomineerd wordt door mannen. Een stem op een vrouw is dus niet altijd een stem voor een vrouw, maar vaak enkel een stem voor een partij.
De inzet van de campagne was dan ook kiezers aan te moedigen om op vrouwen te stemmen die anders niet verkozen zouden worden. Dit is een bijzonder moeilijke opgave. Om namelijk buiten de lijstvolgorde (m.a.w. op basis van voorkeurstemmen) verkozen te worden, moest hij of zij in de afgelopen verkiezingen maar liefst 17527 stemmen binnenhalen. Simpelweg stemmen op een vrouw volstond dus niet. Kiezers moesten bovenal strategisch stemmen op een vrouw. Stemopeenvrouw stond dus voor een hele opgave, namelijk genoeg kiezers te motiveren om op vrouwen te stemmen die anders dankzij hun positie op de lijst niet genoeg stemmen zouden binnenhalen om verkozen te worden. Het is dus niet evident dat de vrouwelijke kandidaat van uw keuze zomaar in de Kamer belandt. Daarvoor moet jij, als kiezer, nog 17526 gelijkgestemden hebben.
Vrouwelijke kandidaten zijn populair genoeg
Heeft deze poging om de numerieke vertegenwoordiging van vrouwen te verbeteren gewerkt? In strikte zin niet. In de huidige samenstelling is 36% van de verkozenen vrouw, terwijl dat in de voormalige samenstelling 38.7% was. Maar ligt dat wel aan de kiezer? Om te kijken of vrouwen, naast ondervertegenwoordigd, ook minder populair zijn bij de kiezer, vergeleek ik het gemiddeld aantal voorkeurstemmen voor vrouwen met het gemiddeld aantal voorkeurstemmen voor mannen voor elke positie op de lijst (dat is immers nog steeds de belangrijkste voorspeller van het aantal voorkeurstemmen).
De bovenstaande grafieken geven een redelijk eenduidig antwoord: de rode lijn (vrouwen) ligt redelijk consistent boven de blauwe lijn (mannen). Wanneer we rekening houden met de lijstvolgorde, halen vrouwen, met andere woorden, dus doorgaans meer stemmen binnen dan hun mannelijke tegenhangers. Vaak is dit zelfs ongeveer tweemaal zoveel als mannen. Ondanks het feit dat vrouwen vaak minder hoog en minder vaak op de lijst worden geplaatst, zijn ze dus zeker niet minder succesvol. In tegendeel, doorgaans lijken zij zelfs populairder. Dit blijkt overigens ook uit het feit dat drie van de vier kandidaten die zuiver op basis van voorkeurstemmen verkozen zijn (en daar moesten ze 17527 stemmen voor binnenhalen!) vrouwelijk is. Op basis van deze indicaties, lijkt de ondervertegenwoordiging van vrouwen dus niet (voor het grootste deel) aan de kiezer te liggen. En, in lijn met de verwachting van stemopeenvrouw, heeft de mogelijkheid voorkeurstemmen uit te brengen de numerieke vertegenwoordiging van vrouwen ten goede heeft gedaan.
Het ligt dus aan de partij?
Deze resultaten suggereren dat de ondervertegenwoordiging niet aan de kiezer ligt. Maar ligt het dan allemaal aan de partij? Niet noodzakelijk. Het is moeilijk te zeggen of de overweldigende steun voor vrouwelijke kandidaten er ook zou zijn geweest in een situatie waar er meer vrouwen op de lijst hadden gestaan. Waarschijnlijk is er zowel een bias tegen vrouwelijk kandidaten aan de zijde van de kiezer als aan de zijde van de partij. Desalniettemin blijkt uit de vorige grafieken dat de rol van de partijen vooralsnog doorslaggevend is. Vrouwen zijn niet minder populair dan mannen, maar staan minder vaak en minder hoog op de kieslijsten. Dit is overigens niet voor alle partijen het geval. Op het vlak van vrouwelijke parlementaire vertegenwoordiging zien we namelijk veel variatie tussen de verschillende partijen.
In lijn met wetenschappelijk onderzoek naar de descriptieve (numerieke) vertegenwoordiging van vrouwen, blijkt bijvoorbeeld uit het bovenstaand figuur dat vooral linkse partijen goed scoren op de genderbalans. Zo hebben de grootste linkse partijen – achtereenvolgens de Partij van de Arbeid, GroenLinks, en de SP – een relatief hoog percentage vrouwelijke kandidaten. De verklaring die Caul (1999) en Matland en Studlar (1996) hiervoor geven is dat partijen met een linkse ideologie meer voortvarend zijn in het nomineren van vrouwelijke kandidaten. Bovendien is de aanwezigheid van vrouwelijke kandidaten in nieuwere linkse partijen een reden voor hun traditionele tegenhangers ook wat meer aandacht te besteden aan de vertegenwoordiging van vrouwen in hun eigen partijen. Deze goodwill blijkt bij de PvdA overigens ook nog uit een tweede factor, namelijk het feit dat zij traditiegetrouw genderpariteit nastreeft door om en om vrouwen en mannen op de lijst af te wisselen. Onderzoek van o.a. Schwindt-Bayer (2009) toont aan dat dergelijke vrijwillige inspanningen van partijen veruit het meest succesvol zijn in het faciliteren van vrouwelijke vertegenwoordiging.
In de meeste gevallen vertaalt de aanwezigheid van vrouwen op de lijst, ook naar de verkiezing van een vergelijkbaar percentage vrouwen. Met een correlatie van 0.76 is dit een sterk verband. Het gaat hier dus niet een zuivere symbolische actie van politieke partijen: vrouwen staan wel degelijk op de lijst om verkozen te worden. Drie partijen (SGP, FVD en DENK) hebben daarentegen geen enkele vrouwelijke vertegenwoordiger. Voor een partij als de SGP die steevast weigert om vrouwelijke kandidaten naar voren te schuiven hoeft dat niet te verwonderen. Partijen als het Forum voor Democratie en DENK, twee nieuwkomers in de politieke arena, daarentegen, hadden een vergelijkbaar percentage vrouwen op hun lijst staan als respectievelijk de PVV en de VVD. De reden waarom er dan toch geen vrouwen zijn verkozen heeft te maken met de beperkte omvang van deze partijen, want bij deze kleine partijen, maakt het wel degelijk uit dat vrouwen een of twee plekken lager geplaatst staan dan hun mannelijke tegenhangers. Concreet impliceert dit ook dat de versplintering van het partijlandschap nadelig uitvalt voor de vertegenwoordiging van vrouwen. Op die manier speelt ook het politiek systeem een belangrijke rol.
Tot slot
Samengevat kunnen we stellen dat vrouwen vooral populair zijn bij de kiezer en minder bij de partij. Vrouwen halen doorgaans meer stemmen binnen dan hun mannelijke tegenhangers. Desondanks is slechts 36 procent van de verkozenen vrouw. Alhoewel deze data verder geen inzicht geven in de stemmotieven van de kiezer, lijkt dit een redelijk duidelijke indicatie te zijn dat er naast het belang dat aan inhoudelijk vertegenwoordiging wordt gehecht, er ook vraag is naar descriptieve vertegenwoordiging. Toch zal de impact van deze vraag op de vrouwelijke vertegenwoordiging aanvankelijk relatief beperkt blijven. Daarvoor is namelijk eerst en vooral de goodwill van partijen nodig
LJMB zegt
Een zeer goede aanklacht tegen ons kiesstelsel. Het valt niet uit te leggen dat het volk anno 2017 nog steeds niet het recht heeft om zijn eigen vertegenwoordigers te kiezen (terwijl onze Grondwet nota bene rechtstreekse verkiezingen voorschrijft). Ons huidige getrapte stelsel (je moet immers eerst ‘gekozen’ worden door een partij voordat het volk op je mag stemmen) leidt tot bizarre uitkomsten: ben je populair bij een partij maar ongeliefd bij je kiezers, dan kun je met 0 stemmen al verkozen worden. Ben je juist wel populair bij de kiezers, maar ongeliefd bij iedere partij, dan zul je zelf een lijst moeten indienen en heb je de volle kiesdeler (in 2017: 70.107 stemmen) nodig om verkozen te worden.
Sjifra de Leeuw zegt
“ben je populair bij een partij maar ongeliefd bij je kiezers, dan kun je met 0 stemmen al verkozen worden.” Interessante gedachte die voor mij ook de aanleiding is geweest om dit verder uit te zoeken. Hierbij een lijst van de kandidaten die binnen elke partij met de minste voorkeurstemmen verkozen zijn (ook een klein mannenbastion):
PVV: Raymond de Roon (m) 269
VVD: Daniël Koerhuis (m) 441
SP: Maarten Hijink (m) 641
GL: Bart Snels (m) 852
CDA: Chris van Dam (m) 1441
D66: Maarten Groothuizen (m) 1145
SGP: Roelof Bisschop (m) 1570
CU: Eppo Bruins (m) 1643
PvdA: Gijs van Dijk (m) 1860
PvdD: Lammert Van Raan (m) 2529
50PLUS: Corrie Van Brenk (v) 5091
DENK: Selcuk Ozturk (m) 10367
FVD: Theo Hiddema (m) 44934
Hier spelen uiteraard veel factoren een rol: hoofdzakelijk de grootte van de partij (neveneffect van lijstvolgorde cues voor stemgedrag, cf. VVD), focus op politieke leiders (cf. PVV) e.d.
LJMB zegt
Wat wellicht ook interessant kan zijn is de verschillen in samenstelling van de Tweede Kamer te bekijken als de uitslag van de afgelopen verkiezingen wordt berekend volgens de volgende verschillende kiesstelsels:
1. gesloten lijst (lijstvolgorde volledig bepalend)
2. beperkt open lijst, zoals nu (25% kiesdeler voor doorbreking lijstvolgorde)
3. volledig open lijst, zoals in Finland (kandidaten binnen lijst verkozen op volgorde van behaalde stemmen)
4. single non-transferable vote (alle kandidaten, ongeacht welke lijst, verkozen op volgorde van behaalde stemmen).
Helaas zijn de voorkeursstemmen voor de niet-gekozenen nog niet op verkiezingsuitslagen.nl gepubliceerd, zodat het uitrekenen van 3 en 4 op dit moment een heidens karwei is.
Sjifra de Leeuw zegt
Ook een leuke suggestie. Ik zal de verkiezingsuitslagen binnenkort doorrekenen om te kijken wat voor invloed dat heeft in termen van descriptieve vertegenwoordiging. Merci!
LJMB zegt
Ik ben zelf even wezen stoeien met de cijfers van de Tweede Kamerverkiezingen van 2012. In 2012 was 38,67% van de gekozenen vrouw. Met een gesloten lijst was dat overigens precies hetzelfde percentage geweest want Pieter Omtzigt nam met voorkeurstemmen de zetel van Martijn van Helvert in.
Met een volledig open lijst zou precies 42% van de gekozenen vrouw geweest zijn. Volgens single non-transferable vote (SNTV) zou zelfs 43,33% van de gekozenen vrouw geweest zijn. Het lijkt er overigens ook op dat de volledig open lijst en SNTV leiden tot betere vertegenwoordiging van etnische minderheden en personen van buiten de Randstad, maar dat laat zich moeilijker (snel) objectief vaststellen.
In 2012 hebben 8983144 kiezers op een kandidaat gestemd die ook daadwerkelijk verkozen werd. Met een volledig open lijst hadden 9065583 kiezers hun droomkandaat op het pluche gehad en met SNTV was dat zelfs 9148067 geweest!
Ook leuk is te zien dat de SNTV-uitslag met gewogen zetels nauwelijks afwijkt van de echte uitslag. GroenLinks bijvoorbeeld zou met SNTV geen 4 maar 7 zetels hebben behaald, maar die 7 zetels zouden een gezamenlijke stemwaarde van 3,32 zetels hebben. VVD zou geen 41 maar 29 zetels halen, maar die 29 zetels hebben wel een gezamenlijke stemwaarde van 40,44 zetels. De Piratenpartij zou 2 zetels halen met een gezamenlijke stemwaarde van 0,42 zetel.
Ik heb de SNTV-stemwaardeberekening ook even losgelaten op de gekozen vrouwen: de 65 gekozen vrouwen zouden slechts een stemwaarde van 21,93 zetels hebben. De meeste kiezers stemden namelijk op de lijsttrekker en dat was meestal een man.
Sjifra de Leeuw zegt
super boeiend! Bedankt voor deze informatie.
Sjifra de Leeuw zegt
Erratum: Partij voor de Dieren heeft uiteraard het hoogste % vrouwen op de lijst.
Olaf zegt
Ik vraag me echt af of de overwegingen van de kiezers bij Gemeenteraadsverkiezingen anders zijn, over Kamerverkiezingen is al heel veel bekend en buiten statistische lijstjes die iedereen kan maken zie ik weinig nieuwe inzichten.