U zult de afgelopen dagen ongetwijfeld (een variant van) de onderstaande grafiek zijn tegengekomen over de opkomst bij de Europese verkiezingen:
Bron: Europees Parlement. Let wel, dit is de opkomst van alle lidstaten bij elkaar.
Opkomst bij de Europese verkiezingen lag voor alle landen bij elkaar bij de eerste Europese parlementsverkiezingen boven de 60%. Inmiddels is de opkomst bijna 20% gedaald tot zo’n 43%. Het is verleidelijk om deze daling te interpreteren als een logisch gevolg van het toenemend verzet tegen Europese integratie, maar klopt dat ook?
Niet dezelfde EU
Politicoloog Mark Franklin, één van de meest vooraanstaande deskundigen op het gebied van opkomst, heeft eerder laten zien dat de daling een direct gevolg is van de veranderde samenstelling van de Europese Unie. Franklin’s studie houdt op in 1999, dus ik zal hieronder zijn analyse repliceren en uitbreiden met data tot en met 2014. De kern van Franklin’s betoog kan als volgt worden samengevat (p. 320):
“If this paper has any important message it is that composition effects should be taken seriously when considering change in political variables. Electorates do not consist of the same individuals from election to election, and the European Union does not consist of the same countries” .
Opkomstplicht en first-time boost
In de eerste paar Europese verkiezingen kenden drie deelnemende landen een opkomstplicht (België, Luxemburg, Griekenland). Dat was verhoudingsgewijs vrij veel. Sindsdien is Cyprus het enige toegetreden lid met opkomstplicht. Franklin berekent dat opkomstplicht alleen al zo’n 30% scheelt in opkomst, dus de pan-Europese opkomst zal logischerwijs dalen als de Europese Unie steeds meer landen toelaat zonder opkomstplicht.
Bovendien is de daling voor een groot deel weg te verklaren door rekening te houden met een ‘eerste verkiezingen’-bonus. Opkomst in landen die voor het eerst Europese verkiezingen houden krijgen een “first-time boost” van zo’n 8% “due to the excitement surrounding a novel experience” (p. 312). Tenslotte volgen Europese verkiezingen steeds vaker op ruime afstand van nationale verkiezingen, wat de opkomst ook wat naar beneden drukt (al is deze laatste verklaring met afstand de minst belangrijke). Volgens Franklin is de daling van de pan-Europese opkomst voor het grootste deel te verklaren aan de hand van deze factoren.
Verdere Europese uitbreiding
Inmiddels is de EU gegroeid van vijftien ten tijde van Franklin’s analyse naar achtentwintig lidstaten nu. Ik heb daarom de analyses van Franklin hieronder uitgebreid. Daarbij laat ik de timing van de verkiezingen achterwege omdat die voor de opkomst maar een procentje of twee uitmaakte, maar wel veel tijd kost qua dataverzameling. Ik heb een extra variabele toegevoegd of een land postcommunistisch is of niet en voor de rest dezelfde modelspecificatie aangehouden als Franklin (zie hier voor het model).
Opkomstplicht en de first-time boost blijven de belangrijke verklaringen voor verschillen in opkomst. We zien ook dat opkomst bij Europese verkiezingen in postcommunistische lidstaten 20% lager ligt dan in de overige lidstaten.
Bovendien ervaren Oost-Europese EU-lidstaten nadrukkelijk geen ‘eerste verkiezingen’-bonus. In de onderstaande figuur heb ik op basis van het rechter model in tabel 1 de first-time boost van postcommunistische lidstaten afgezet tegen die van de overige lidstaten. Opkomst in het voormalige Oostblok is niet gevoelig voor die bonus. De meeste postcommunistische lidstaten hebben sinds 2004 twee EP-verkiezingen gehad, dus als dezelfde dynamiek zou gelden als in het Westen hadden we die toch wel moeten kunnen waarnemen. Het lijkt daarom waarschijnlijker dat zo’n bonus simpelweg niet bestaat.
Misschien was in 2004 het dominante frame dat het Europees Parlement machteloos stond tegenover de Raad en de Commissie (en stemmen dus nutteloos was) ook doorgedrongen tot de nieuwe lidstaten en heeft dat het enthousiasme dat gepaard gaat met eerste verkiezingen gematigd. Het blijft vooralsnog speculatie.
Uiteraard is deze analyse slechts een eerste verkenning met de meest recente opkomstcijfers. De drie bovengenoemde factoren – opkomstplicht, first-time boost, en de uitbreiding naar het oosten – verklaren het grootste deel van de (daling van de) EU-brede opkomst, maar zeker niet alles. Komt u maar met mogelijke toevoegingen en dan zal ik deze toevoegen aan het model. If time permits...
Update 7 augustus 2014, 13:52
Inmiddels heeft het Europees Parlement de definitieve opkomst vastgesteld op 42,5%, wat (qua pan-Europese opkomst althans) een historisch dieptepunt zou betekenen. Uiteraard blijft het hoofdpunt uit deze post overeind, namelijk dat een belangrijk deel van de daling in opkomst toe te schrijven is aan de veranderde samenstelling van de Europese Unie.
Andre Engels zegt
Een factor die zeker nog moet worden meegenomen is algemene opkomstdaling. Ook bij nationale, regionale en lokale verkiezingen neemt de opkomst af. Lijkt me ook een belangrijke factor om in het model mee te nemen.
Herman Lelieveldt zegt
Franklin’s verklaring is niet heel erg informatief en te geruststellend. Ook deze keer is de opkomst in 17 lidstaten gedaald en slechts in 11 gestegen. Bij die 11 zitten ook landen waar de verkiezingen samenvielen met andere verkiezingen, zoals in de UK lokale en in in Letland presidentsverkiezingen. Dat is dus een factor die je zeker mee moet nemen. Verder wijzen Bhatti en Jansen http://www.kaspermhansen.eu/Work/ES_Bhatti&Hansen2012.pdf op structurele demografische factoren die ervoor zullen zorgen dat de opkomstdaling nog wel een tijdje door zal gaan, met name de oude lidstaten zullen daar last van krijgen. Maar natuurlijk zal op een gegeven moment de bodem bereikt zijn en zullen we geen verdere dalingen meer zien.
Armen Hakhverdian zegt
Interessant artikel, dank! Over dat samenvallen van EP-verkiezingen met andere verkiezingen: dat neemt Franklin mee, omdat dat inderdaad een factor van belang is en hij laat ook zien dat opkomst lager is naarmate EP-verkiezingen verder in de nationale verkiezingscyclus vallen. Maar dat scheelt hooguit een paar procent.