Het gedegen en uitgebreide rapport van de WRR ‘De nieuwe verscheidenheid. Toenemende diversiteit naar herkomst in Nederland’ dat deze week verscheen, bevestigde eens te meer wat we al wisten: In etnisch gemengde buurten staat de sociale cohesie binnen die buurten onder druk. Mensen voelen zich in diverse wijken minder thuis, en minder veilig. De conclusies van de WRR werden breed opgepikt, door onder andere de NOS, de NRC en GeenStijl. Toch is het voorbarig om al te stellige beleidsimplicaties te verbinden aan het verband dat de WRR beschrijft.
In diverse buurten hebben buren minder onderlinge contacten en minder wederzijds vertrouwen. Maar diezelfde inwoners zijn in meer algemene zin niet minder eenzaam, doen niet minder vrijwilligerswerk, en hebben ook niet minder vertrouwen in medeburgers in het algemeen dan inwoners van homogenere buurten. De nadelige effecten van diverse buurten blijven dus vooral beperkt tot die buurten. Maar waarom?
De ziekte van Putnam
Wetenschappers doen al decennialang onderzoek naar de gevolgen van toenemende etnische buurtdiversiteit. Criminologen keken dan vooral naar onveiligheidsgevoelens en criminaliteit, politicologen naar steun voor rechts-populistische partijen. Bij sociologen stond de sociale cohesie centraal, zoals houdingen ten aanzien van migratie, algemeen sociaal vertrouwen en het doen van vrijwilligerswerk. Soms werd er wel een verband gevonden en soms niet.
Het onderzoek nam een enorme vlucht met een in wetenschappelijke en beleidsmatige kringen invloedrijk artikel van de Amerikaanse socioloog Robert Putnam. In E pluribus unum beweerde hij dat etnische diversiteit substantiële nadelige gevolgen had voor nagenoeg alle indicatoren van sociale cohesie, dat diversiteit zowel de cohesie tussen groepen als binnen groepen aantast. In NRC schreef hij zelfs, in weerwil van zijn eigen onderzoeksuitkomsten, “etnische diversiteit is de factor die het meest wordt geassocieerd met sociaal isolement.” De uitkomsten werden in media vervolgens tamelijk kritiekloos overgenomen. Zo sprak de toenmalige SER-voorzitter Rinnooy Kan in Zomergasten over ‘de ziekte van Putnam’.
Putnam’s stelling kon dankzij de vele replicatie-studies al snel wetenschappelijk weerlegd worden. Een overzichtsstudie van ons in de Annual Review of Sociology toonde dat er eigenlijk maar één consistente bevinding overbleef. Inderdaad, die tussen buurtdiversiteit en gebrekkige cohesie in de buurt. De uitkomsten van het WRR-rapport passen in dit patroon, dat overigens door de WRR zelf op nette wijze wordt uitgelegd. Zo beschouwd is de zo breed opgepikte conclusie van de WRR voor onderzoekers in deze literatuurlijn niet bijzonder nieuw.
The plot thickens
Maar er is een andere vraag.
Dat het gebrek aan sociale samenhang in een etnische diverse buurt het gevolg is van de etnische diversiteit van de buurt is zeker niet vanzelfsprekend. Een correlatie betekent immers nog niet dat er sprake is van een causaal verband. Voor beleidsmakers die de gebrekkige samenhang in de buurt willen vergroten is dit onderscheid cruciaal. Als het niet aan de buurt ligt, zullen herstructureringsprojecten niet bijdragen aan de sociale samenhang in Nederland. In een recent artikel in Social Science Research (tot eind juni 2018 gratis toegankelijk) richten wij ons daarom op de vraag waarom in diverse buurten de sociale samenhang minder is.
Dat lijkt niet – of althans niet primair – te komen door de buurtdiversiteit zelf.
Henk en Mohammed
Wanneer kunnen we concluderen dat toenemende diversiteit er toe leidt dat de sociale samenhang in de buurt afneemt?
Stel dat er twee directe buren zijn, Henk en Mohammed. We vragen aan Henk of hij wel eens een praatje maakt met buurman Mohammed. Het antwoord van Henk kan uiteenlopen van nooit tot dagelijks. Als we willen vaststellen of zijn antwoord beïnvloed wordt door de etnische diversiteit van de woonbuurt moeten we die diversiteit eerst meten. Als de diversiteit laag is, is de kans dat twee willekeurige buurtbewoners een verschillende etnische achtergrond hebben laag, bijvoorbeeld 10 procent. Als de diversiteit hoog is, is de kans dat twee willekeurige buren een verschillende etnische achtergrond hebben hoog, bijvoorbeeld 60 procent.
Stel nu dat Henk en Mohammed in een buurt wonen met weinig diversiteit en dat Henk veel contact zegt te hebben met Mohammed. Nu willen we eigenlijk weten wat Henk geantwoord zou hebben als hij en Mohammed in een identieke buurt maar met hoge diversiteit hadden gewoond. Als Henk dan opeens zou zeggen bijna nooit een praatje te maken met Mohammed, dan kan het verschil in contact alleen maar komen door het verschil in de mate van etnische diversiteit tussen de twee buurten. Dat is immers het enige wat anders is tussen de twee situaties. Het probleem is uiteraard dat we nooit weten wat het antwoord van Henk was geweest als hij en buurman Mohammed in een meer diverse buurt hadden gewoond. Want daar wonen ze niet.
Dus hoewel het belangrijk is om te weten of er sprake is van een oorzakelijk verband tussen buurtdiversiteit en gebrekkige sociale samenhang – om zo te komen tot effectief beleid dat het probleem bij de bron aanpakt – is het dus nagenoeg onmogelijk om hiervoor sluitend bewijs te vinden. Gelukkig kunnen we een oorzakelijk verband tussen buurtdiversiteit en afnemende sociale samenhang dan misschien niet bewijzen, maar wel aannemelijk maken. Sociologen maken hiervoor gebruik van theorieën, gegevens uit vragenlijsten en statistiek. Een causaal verband tussen buurtdiversiteit en gebrekkige samenhang wordt waarschijnlijker als:
- we nog steeds een correlatie vinden tussen buurtdiversiteit en sociale samenhang in onze statistische modellen na ‘controle op’ alle mogelijke andere relevante kenmerken. Die relevante kenmerken zijn kenmerken die de sociale samenhang zouden kunnen beïnvloeden en tegelijkertijd mogelijk samenhangen met buurtdiversiteit, maar er geen gevolg van zijn.
- we in staat zijn om het overgebleven netto-verband te verklaren met factoren waarvan het theoretisch aannemelijk is dat die beïnvloed worden door diversiteit en die op hun buurt de sociale cohesie weer beïnvloeden.
Niet slechts 1 maar wel 4 verklaringen
Enerzijds zijn voor de hand liggende verklaringen achter een mogelijk diversiteitseffect nauwelijks getoetst. Dat geldt ook voor het WRR-rapport. Anderzijds waren de zeldzame pogingen van onderzoekers om de causale relatie achter het diversiteitseffect aannemelijk te maken door verklarende mechanismen te toetsen onsuccesvol. Veronderstelde causale mechanismes (als gevoelens van bedreiging of gevoelens van anomie) moesten steeds verworpen worden. Dit alles maakt een oorzakelijk-verband minder waarschijnlijk.
Wij zijn van mening dat tot nu toe onderzoekers zich onvoldoende gerealiseerd hebben dat het bij sociale samenhang in buurten uiteindelijk om relaties tussen buren gaat. Deze worden niet alleen beïnvloed door diegene die vertrouwen en contact ‘geeft’, maar ook door diegene die dit vertrouwen en contact mogelijk ‘ontvangt’ en door de combinatie van gever en ontvanger. Wetenschappers voor ons hebben daarom wel rekening gehouden met allerlei relevante buurtkenmerken (bijvoorbeeld: de sociaaleconomische samenstelling) en voor relevante kenmerken van de respondent bij wie de vragenlijst is afgenomen (bijvoorbeeld: het opleidingsniveau, etnische herkomst), maar niet voor de etnische herkomst van de buurtgenoot van de respondent die de respondent wel of niet zou kunnen vertrouwen en met wie de respondent wel of niet een praatje zou kunnen maken. Er is in het verleden al helemaal geen rekening mee gehouden of de respondent dezelfde etnische herkomst heeft als deze buurtgenoot.
Er zijn dus eigenlijk vier aannemelijke verklaringen waarom de sociale samenhang lager is in etnisch gemengde buurten:
- Dat kan komen door de etniciteit van de ene buur (die in de enquête wordt geïnterviewd). Sommige etnische groepen hebben immers minder (behoefte aan) vertrouwen of contact dan andere, om welke reden dan ook.
- Dat kan komen door de etniciteit van de andere buur of buren.
- Dat kan komen doordat de twee buren een verschillende etnische achtergrond hebben. Birds of a feather flock together, heet dat dan: als we de kans hebben, kiezen de meeste mensen ervoor om contact te onderhouden met mensen die het meest op hen lijken.
- Dat kan komen door de diversiteit van de buurt. Die samenstelling kan gevolgen hebben voor gevoelens van dreiging of voor de (verwachte) normen in de buurt.
Nu is het lastig om deze verklaringen van elkaar te onderscheiden. In Nederlandse diverse buurten wonen bijna altijd meer etnische minderheden dan in minder diverse buurten. Homogene buurten zijn in Nederland altijd witte buurten. Dat veroorzaakt een overlap van verklaring 4 met verklaringen 1 en 2. Bovendien wonen er in etnisch diverse buurten vaker buren naast elkaar die een verschillende herkomst hebben. Dat veroorzaakt een overlap van verklaring 4 met verklaring 3.
Nieuw onderzoek
In onze recente studie hebben wij de vier verklaringen wel gelijktijdig kunnen toetsen. We hebben geprobeerd dichter bij de etnische diversiteitseffecten te komen door de tweede wave van het NELLS te analyseren. Voor deze survey zijn onder andere autochtone Nederlanders, Turkse Nederlanders en Marokkaanse Nederlanders geïnterviewd. Aan hen is gevraagd naar de etnische herkomst van hun buren en of zij contact hebben met deze buren. Ook is aan hen gevraagd hoe waarschijnlijk zij het achten dat een buurtgenoot met een autochtone Nederlandse herkomst, een Turks-Nederlandse herkomst en een Marokkaans-Nederlandse herkomst een verloren portemonnee met waardevolle spullen zou terugbrengen.
Wij waren dus in staat om rekening te houden met de etnische herkomst van de respondent en met de etnische herkomst van de buurgenoot met wie deze respondent wel of niet contact had en wel of niet vertrouwde en met de etnische mix van de respondent en deze buurtgenoot.
Niet de buurt, maar je buren
Wat bleek? Turkse Nederlanders en Marokkaanse Nederlanders zijn meer geneigd om contact met hun buren te hebben en hun buren te vertrouwen dan autochtone Nederlanders. Aan de andere kant, juist als het om een autochtone Nederlandse buurtgenoot gaat, is de kans groter dat daarmee contact is en dat deze vertrouwd wordt. Zowel vertrouwen als contact tussen buren komt het meest voor indien buren dezelfde etnische herkomst delen. En, is er nog een additioneel buurtdiversiteitseffect? We kunnen onze resultaten kort samenvatten. Als we er rekening mee houden dat in etnisch gemengde buurten er andere buren wonen, verdwijnt het negatieve buurtdiversiteitseffect op contact tussen buren en neemt de sterkte van de negatieve relatie tussen buurtdiversiteit en vertrouwen tussen buren duidelijk af.
Kortom, buurtdiversiteit heeft vaak ten onrechte de schuld heeft gekregen van de gebrekkige samenhang in de buurt. En als diversiteit de sociale samenhang al ondermijnt, wordt deze invloed vaak overschat.
Het vertrouwen en contact tussen Henk en Mohammed wordt niet – voor contact – of nauwelijks – voor vertrouwen – geschaad indien de diversiteit van hun buurt toeneemt. Helaas werden de bevindingen van het WRR ook deze week nog verkeerd geïnterpreteerd alsof er een oorzakelijk-verband zou zijn en alsof Putnam (toch) gelijk had.
Geen segregatie maar contact: Zorg dat Henk en Mohammed elkaar leren kennen
Als er al sprake van is dat buurtdiversiteit de sociale samenhang ondermijnt, wordt deze invloed fors overschat. En dat heeft belangrijke consequenties voor beleidsmakers die de sociale samenhang in (diverse) buurten willen vergroten. De focus van beleidsmakers zou niet moeten liggen op het veranderen van de samenstelling van de buurt (middels herstructureringsprojecten en inkomenseisen of meer directe vormen van discriminatie), maar veel meer op de buren zelf. Noem het relatietherapie.
Het versterken van publieke instituties en buurtinterventies die leiden tot buurten waar buren van verschillende pluimage elkaar ontmoeten, zodat vertrouwen kan ontstaan, zullen meer zoden aan de dijk zetten. Zorg ervoor dat Henk en Mohammed elkaar leren kennen. Faciliteer contact middels speelveldjes en buurthuizen en het vergroten van de veiligheid in de buurt. Maak het mogelijk dat de twee buren elkaar begrijpen door in te zetten op taal en zorg voor gemeenschappelijkheid door bijvoorbeeld een gedeelde buurtidentiteit.
Afbeelding: Bron (cc2.0)
Thijs Driessen zegt
Interessant!
Vulpes Inculta zegt
“Putnam’s stelling kon dankzij de vele replicatie-studies al snel wetenschappelijk weerlegd worden.”
Het gelinkte artikel verdient wat extra aandacht.
In het gelinkte artikel wordt het argument gemaakt dat “mensen uit sommige andere culturen sowieso meer op zichzelf zijn”. Dat is raar, want het tegenovergestelde is waar: Noordwest-Europese volkeren zijn de meest individualistisch ingestelde, sociaal rigide, seksueel inhoudende volkeren ter wereld. Alle andere volkeren worden juist gekenmerkt door een grotere gemeenschapszin en een veel sterkere loyaliteit aan de eigen in-groep.
Vervolgens wordt in het gelinkte artikel door Jochem Tolsma toegegeven “als ik een buurman heb die minder op mij lijkt, zal ik minder vertrouwen in hem hebben dan wanneer hij net zo is als ik”, waarmee Tolsma (één van de auteurs van dit artikel) dus wel degelijk de kernbevinding van Putnam accepteert.
Het gelinkte artikel vervolgt dat men in gemengde buurten wel degelijk bereid is tot vrijwilligerswerk of naastenhulp, en dat men medeburgers wel degelijk vertrouwt. Enkele weken geleden kwam er echter een rapport van de WRR uit, ‘De nieuwe verscheidenheid’ getiteld, geschreven door Jennissen, Engbersen, Bokhorst en Bovens. Dit rapport weerlegt deze stellingen in een Nederlandse context. Ik zal het per punt citeren.
Het gelinkte artikel stelt dat men wel degelijk bereid is tot vrijwilligerswerk. Maar het WRR-rapport kwalificeert dit met het feit dat het vrijwilligerswerk van mensen in diverse buurten “vaak geen relatie met de buurt” kent. Citaat: “Mensen zetten zich in voor een vereniging of voor een sociale beweging en dat is niet buurtgebonden.”
Het gelinkte artikel stelt dat men medeburgers wel degelijk vertrouwt in diverse buurten. Maar het WRR-rapport geeft in het verlengde van het vorige punt een goed kritiekpunt op het werk van Tolsma et al (in ’t bijzonder de “negentig onderzoeken”-studie”): Tolsma kijkt louter naar onbegrensd sociaal kapitaal, niet naar buurtgebonden sociaal kapitaal. Kijken we juist naar buurtgebonden sociaal kapitaal, dus “vertrouw je de mensen bij jou in de buurt” in plaats van “vertrouw je de meeste mensen”, dan is ineens slechts 9% van de door Tolsma aangehaalde studies negatief over de originele Putnam-claims.
Zo zou ik graag door willen gaan, maar daar heb ik geen tijd voor. Maar wat we hier dus zien, is een inhoudelijk zéér beperkte lezing van een te algemene lijst onderzoeken, door Tolsma aangehaald om van vooraf bepaalde politieke conclusies (“diversiteit is geen probleem”) te rechtvaardigen. Als dat is hoe sociologen te werk gaan – en zo gaan alle sociologen, van amateurs met een oud doctoraat tot actieve professoren, die ik ken te werk – dan is het geen wonder dat de sociologie zo’n ondergesneeuwd, fel bekritiseerd vakgebied is.
admin_stukroodvlees zegt
Normaliter proberen we geen anonieme reacties toe te laten. Omdat deze inhoudelijk is, knijp ik even een oogje dicht. Graag het pseudoniem op zeer korte termijn aanpassen, anders wordt de reactie alsnog verwijderd.
Tom van der Meer zegt
Citaat uit bovenstaande reactie:
“In het gelinkte artikel wordt het argument gemaakt dat “mensen uit sommige andere culturen sowieso meer op zichzelf zijn”. Dat is raar, want het tegenovergestelde is waar: Noordwest-Europese volkeren zijn de meest individualistisch ingestelde, sociaal rigide, seksueel inhoudende volkeren ter wereld. Alle andere volkeren worden juist gekenmerkt door een grotere gemeenschapszin en een veel sterkere loyaliteit aan de eigen in-groep.”
Reactie daarop:
Het artikel in de Volkskrant haalt een stuk en argumentatie van Abascal en Baldassarri aan. Waak in de Amerikaanse context voor het verwarren van cultuur (groep) met individu. Dat laatste valt niet los te zien van maatschappelijke positie. De bovenstaande reactie verwart juist deze twee. Het artikel van Jochem Tolsma en mijzelf toetst nu juist expliciet in hoeverre dit ook in Nederland het geval is. En dan nog noemen wij het niet een inherent cultureel fenomeen, maar juist een individuele. Als Nederlanders met een migratie-achtergrond minder of anders socialiseren, kan dan ook een gevolg zijn van bijvoorbeeld opleiding, of van netwerken, of van taal. De rijkheid aan verklaringen is dus veel groter dan de ene die in de reactie hierboven wordt aangehaald.
Citaat uit bovenstaande reactie:
“Vervolgens wordt in het gelinkte artikel door Jochem Tolsma toegegeven “als ik een buurman heb die minder op mij lijkt, zal ik minder vertrouwen in hem hebben dan wanneer hij net zo is als ik”, waarmee Tolsma (één van de auteurs van dit artikel) dus wel degelijk de kernbevinding van Putnam accepteert.”
Reactie daarop:
Ja en nee. Het vertrekpunt van het artikel van Tolsma en mij is het negatieve verband in deze literatuur. Dat kan je een kernbevinding van Putnam noemen (al is ook dat wat dubieus, aangezien Putnams stelling nagenoeg alomvattend is, en het bewijs juist laat zien dat verbanden maar heel specifiek en conditioneel zijn).
Wij vallen over de interpretatie van achterliggende mechanismen. En contact hebben met mensen die al dan niet op je lijken is nu juist precies *niet* de stelling van Putnam. Hij stelt namelijk dat in een etnisch gemengde buurt *alle* contacten eroderen, ook die tussen buren met dezelfde achtergrond. Zijn redenatie gaat expliciet over de buurt als eenheid als drijvende kracht, niet over de samenstelling van individuele paartjes binnen die buurt.
Citaat uit bovenstaande reactie:
“Het gelinkte artikel vervolgt dat men in gemengde buurten wel degelijk bereid is tot vrijwilligerswerk of naastenhulp, en dat men medeburgers wel degelijk vertrouwt. Enkele weken geleden kwam er echter een rapport van de WRR uit, ‘De nieuwe verscheidenheid’ getiteld, geschreven door Jennissen, Engbersen, Bokhorst en Bovens. Dit rapport weerlegt deze stellingen in een Nederlandse context. Ik zal het per punt citeren.
Het gelinkte artikel stelt dat men wel degelijk bereid is tot vrijwilligerswerk. Maar het WRR-rapport kwalificeert dit met het feit dat het vrijwilligerswerk van mensen in diverse buurten “vaak geen relatie met de buurt” kent. Citaat: “Mensen zetten zich in voor een vereniging of voor een sociale beweging en dat is niet buurtgebonden.””
Reactie daarop:
Dat is exact dezelfde interpretatie van de literatuur. Daar zit dus geen licht tussen.
Citaat uit bovenstaande reactie:
“Het gelinkte artikel stelt dat men medeburgers wel degelijk vertrouwt in diverse buurten. Maar het WRR-rapport geeft in het verlengde van het vorige punt een goed kritiekpunt op het werk van Tolsma et al (in ’t bijzonder de “negentig onderzoeken”-studie”): Tolsma kijkt louter naar onbegrensd sociaal kapitaal, niet naar buurtgebonden sociaal kapitaal. Kijken we juist naar buurtgebonden sociaal kapitaal, dus “vertrouw je de mensen bij jou in de buurt” in plaats van “vertrouw je de meeste mensen”, dan is ineens slechts 9% van de door Tolsma aangehaalde studies negatief over de originele Putnam-claims.”
Reactie daarop:
Deze reactie is wel heel merkwaardig. De WRR baseert zich juist expliciet over de overzichtsstudie van Tolsma en mijzelf, die de uitkomsten van 90 artikelen analyseert. Die overzichtsstudie kijkt juist *niet* louter naar ‘onbegrensd’ sociaal kapitaal. Die overzichtsstudie introduceert *juist* het punt dat er empirisch een belangrijk onderscheid is tussen studies die zich richten op sociaal kapitaal binnen de buurt en datgene dat zich er niet toe beperkt. Die overzichtsstudie is de bron van het cijfer van 9% dat door de WRR terecht wordt genoemd.
Citaat uit bovenstaande reactie:
“Zo zou ik graag door willen gaan, maar daar heb ik geen tijd voor. Maar wat we hier dus zien, is een inhoudelijk zéér beperkte lezing van een te algemene lijst onderzoeken, door Tolsma aangehaald om van vooraf bepaalde politieke conclusies (“diversiteit is geen probleem”) te rechtvaardigen. Als dat is hoe sociologen te werk gaan – en zo gaan alle sociologen, van amateurs met een oud doctoraat tot actieve professoren, die ik ken te werk – dan is het geen wonder dat de sociologie zo’n ondergesneeuwd, fel bekritiseerd vakgebied is.”
Reactie daarop:
De bovenstaande reactie is dus volledig gebaseerd op een verkeerde lezing van deze onderzoeksliteratuur. De gehanteerde literatuur is heel breed. Verwijten worden bij de artikelen van Tolsma en mijzelf neergelegd die uit de lucht gegrepen zijn (wat bijzonder sterk de indruk wekt dat u die artikelen niet gelezen heeft). Dat het WRR-rapport juist voortbouwt in positieve zin op de overzichtsstudie wordt niet gesnapt maar juist omgedraaid.
De wijze waarop de sociologie op dit terrein functioneert valt eerder te respecteren: Een grote, theoretisch niet onderbouwde maar maatschappelijk invloedrijke stelling wordt in 5 jaar tijd zo’n 80 keer hertoetst. Daaronder blijken enkele patronen te zitten. En die patronen worden nader onderzocht om te begrijpen wat de achterliggende mechanismes zijn.
Ronald zegt
Je legt een structureel probleem van overheidsbeleid bloot:
de discrepantie tussen macro beleid dat politiek gericht is en wat nodig is voor het leven en problematiek van burgers op micro niveau.
Dat resulteert in suboptimale oplossingen en een slechte bijdrage aan welzijn van mensen. Zeker als dit ook nog eens wordt aangestuurd, op de achtergrond, door belangenpartijen (bedrijvenlobby, de bouw, banken, energiebedrijven, agrarische sector, voedingsindustrie, maar ook door ministeries, regionale en lokale overheden, die vaak vooral zichzelf centraal stellen, in plaats van de burgers.
Sandra zegt
Interessant artikel, denk dat deze kwestie lang een probleem zal zijn.
Dirk zegt
Is de diversiteit in wijken niet juist een goed punt?
Gerda Rodenburg zegt
Interessant artikel. Een andere mogelijke verklaring voor de relatie tussen buurtdiversiteit en (beperkte) ondermijning van de sociale samenhang die het onderzoeken waard is: hoge migratiecijfers in de buurt. Ik kan me voorstellen dat als een ‘stabiele’ diverse buurt wordt vergeleken met een diverse buurt met veel verhuisstromen (‘migratiebuurt’), de sociale cohesie in de migratiebuurt lager is, omdat tijd en motivatie ontbreekt om vertrouwde relaties op te bouwen. Ben het volledig eens met het advies in beleid in te zetten op het ‘elkaar leren kennen’.
Eduard Stam zegt
Ik voel mij een beetje een ervaringsdeskundige. Ik woonde tussen 2012 en 2014 in de Transvaal buurt in Den Haag. In mijn gebouw van 100 appartementen was ik de enige van Nederlandse afkomst. Mijn ervaring was positief maar ik denk dat taalvaardigheden, en sociale rangorde medebepalend zijn voor de mate van interactie. Het enige witte gezin wordt tegenop gekeken en in sommige gevallen op neergekeken (vrome moslims die onze gebruiken haram vinden). Bijna iedereen rijgde baantjes aan elkaar om de huur te betalen, terwijl ik op dat moment alleenverdiener was (dus witte man met goede baan). Wat ik heb geleerd is dat iedereen tot een minderheid behoorde en het spreekwoordelijke kopje suiker lenen toch het eerst binnen de meest eigen groep begint. Bij gebrek aan “groepsgenoten” waren dat voor mij de directe buren. Voor mijn de directe buren waren dat het Marrokaanse of Surinaamse gezin elders in het gebouw. Maar ik durf best te beweren dat er meer sociale cohesie was dan in een villawijk aan de rand van de stad waar de percelen worden gescheiden door hoge schuttingen, heggen, hekken en rolluiken (ik heb ook in zo’n wijk gewoond) of het appartementsgebouw vol westerse expats waar ik nu woon en interactie zich beperkt tot een groet in de lift of een schriftelijke mededeling op het publicatiebord. En wat betreft veiligheid: het niveau van beveiliging is in de laatste twee wijken veel hoger, dus je zou denken dat mensen zich daar onveiliger voelen als in Transvaal