De afgelopen decennia heeft er een fikse verandering plaatsgevonden in hoe er wordt aangekeken tegen seksuele diversiteit. Zo wordt het homohuwelijk inmiddels in tientallen landen wettelijk erkend. Bovendien zijn mensen in grote delen van de wereld steeds positiever gaan denken over homoseksualiteit. De vraag is nu hoe dit komt. In sociaal-wetenschappelijk onderzoek wordt onderwijs vaak genoemd als een mogelijke verklaring van deze toegenomen acceptatie van homoseksualiteit. Zo komt in grootschalig landenvergelijkend onderzoek herhaaldelijk naar voren dat hoger opgeleiden positiever staan tegenover homoseksualiteit dan lager opgeleiden.
Maar waarom staan hoger opgeleiden positiever tegenover homoseksualiteit dan lager opgeleiden?
Onderwijs versus sociale achtergrond
In sommige verklaringen wordt uitgegaan van een causaal verband tussen opleidingsniveau en acceptatie van homoseksualiteit. Door onderwijs zouden mensen leren om objectiever na te denken en grondiger te redeneren, waardoor ze beter in staat zijn concepten als homoseksualiteit onbevooroordeeld te analyseren. Daarnaast fungeert het onderwijssysteem mogelijk als ontmoetingsplaats waar mensen in contact komen met progressieve medestudenten en docenten.
Anderzijds is het mogelijk dat hoger opgeleiden met name uit progressieve, tolerante families komen, waardoor de samenhang tussen opleidingsniveau en acceptatie van homoseksualiteit een schijnverband zou kunnen zijn. Bovendien zou het zo kunnen zijn dat persoonlijke kenmerken, zoals de karaktereigenschappen openheid of conservatisme, een invloed hebben op zowel iemands opleidingsniveau als iemands acceptatie van homoseksualiteit.
Nieuw onderzoek
In een recent gepubliceerd onderzoek hebben wij geprobeerd te achterhalen waardoor hoger opgeleide mensen positiever over homoseksualiteit denken dan lager opgeleiden: Is er een oorzakelijk verband met opleidingsniveau, of verklaren familie-achtergrond of individuele kenmerken de samenhang?
Om dit te toetsen gebruikten we een grote Britse dataset waarbij (jong)volwassenen van 16 tot en met 40, hun ouders en broers/zussen door de tijd zijn gevolgd. Om de twee jaar werd hen de volgende stelling voorgelegd: “Homoseksuele relaties zijn fout.” De vijf antwoordmogelijkheden op deze vraag varieerden van “helemaal mee eens” tot “helemaal mee oneens”.
Wij hebben achtereenvolgens onderzocht: (1) hoe sterk de samenhang tussen opleidingsniveau en acceptatie van homoseksualiteit is, (2) welk deel van dit verband kan worden toegeschreven aan familie-achtergrond, en (3) welk deel van dit verband kan worden toegeschreven aan individuele eigenschappen.
De rol van familie-achtergrond is onderzocht door verschillen in opleidingsniveau en acceptatie van homoseksualiteit van broers en/of zussen met elkaar te vergelijken. Door de resultaten van deze analyse te vergelijken met één waarin niet wordt gecontroleerd voor familie-achtergrond, valt te achterhalen in hoeverre de samenhang tussen opleidingsniveau en acceptatie van homoseksualiteit wordt wegverklaard door familie-achtergrond: Broers en zussen delen namelijk dezelfde familie-achtergrond.
In de derde stap van de analyses werden respondenten door de tijd geanalyseerd, terwijl zij het Britse onderwijssysteem doorliepen. Hiermee kon worden vastgesteld of personen ook positiever gingen denken over homoseksualiteit, naarmate ze hoger opgeleid werden. Opleidingsniveau is gemeten met behulp van de ISCED-classificatie, een internationaal vergelijkbaar schema voor het indelen van onderwijsniveaus.
Doet opleiding er toe?
Ja. Een eerste analyse laat zien dat hoger opgeleiden positiever denken over homoseksualiteit (zwarte lijn in figuur 1). Een derde van de samenhang tussen opleidingsniveau en acceptatie viel echter weg wanneer broers en zussen met elkaar werden vergeleken (middelste lijn figuur 1). Nog eens de helft van die samenhang viel weg wanneer personen door de tijd werden geanalyseerd (onderste lijn figuur 1).
Figuur 1. Geschatte samenhang tussen opleidingsniveau en acceptatie van homoseksualiteit, samenhang tussen opleidingsniveau en acceptatie van homoseksualiteit tussen broers en zussen binnen families, en samenhang tussen opleidingsniveau en acceptatie van homoseksualiteit binnen personen door de tijd.
Effect van specifieke opleidingsniveaus beperkt
In een tweede analyse is gekeken naar de effecten van specifieke opleidingsniveaus. Dus: tot wat voor verschil in opvatting leidt een verschil tussen middelbare school en het afronden van een beroepsopleiding? En wat voor effect heeft het afronden van een universitaire opleiding? De resultaten van deze analyse waren deels vergelijkbaar met de eerder besproken analyse: een deel van de samenhang tussen opleidingsniveau en acceptatie van homoseksualiteit viel weg wanneer broers en zussen werden vergeleken. De samenhang was nog zwakker wanneer individuen door de tijd werden gevolgd. Een opvallend verschil was dat het afronden van een universitaire opleiding niet leek te leiden tot een hogere mate van acceptatie van homoseksualiteit. Eerder leek het erop alsof respondenten na het afronden van een universitaire opleiding homoseksualiteit minder gingen accepteren (lichtgrijze stippellijn figuur 2)!
Figuur 2. Geschatte samenhang tussen opleidingsniveau en acceptatie van homoseksualiteit, wanneer naar effecten van specifieke opleidingsniveaus wordt gekeken.
Een rooskleurige toekomst?
Een hogere opleiding hangt dus samen met acceptatie van homoseksualiteit, maar die samenhang wordt grotendeels wegverklaard door familie-achtergrond en individuele kenmerken. Bovendien lijkt het afronden van een universitaire opleiding niet te leiden tot meer acceptatie van homoseksualiteit.
Hoe deze resultaten te interpreteren? Één van de eerder genoemde verklaringen voor de samenhang tussen opleidingsniveau en acceptatie van homoseksualiteit, gaat ervan uit dat onderwijs cognitieve competenties stimuleert, waardoor hoger opgeleide mensen een rationeler en objectiever oordeel over homoseksualiteit zouden vellen. Dat het afronden van een universitaire opleiding niet lijkt te leiden tot meer acceptatie van homoseksualiteit, zou erop kunnen duiden het stimuleren van cognitieve competenties wel van belang is voor de acceptatie van homoseksualiteit, maar slechts tot op zekere hoogte.
Een andere mogelijke verklaring van het feit dat het afronden van een universitaire opleiding niet per se leidt tot meer acceptatie van homoseksualiteit, zou te maken kunnen hebben met de Britse steekproef die we voor dit onderzoek hebben gebruikt. Het Britse hogere onderwijs, met name in Engeland en Wales, bestaat namelijk voor een groot deel uit elitaire “public schools” en universiteiten, waartoe leerlingen alleen worden toegelaten na het betalen van forse collegegelden. Als gevolg daarvan zijn studenten uit lagere sociaal-economische klassen en/of met een migratieachtergrond ondervertegenwoordigd in die onderwijsinstellingen.
Dit relatieve gebrek aan diversiteit zou tot gevolg kunnen hebben dat een andere manier waarop opleidingsniveau zou kunnen leiden tot meer acceptatie van homoseksualiteit, namelijk het in aanraking komen met een grote verscheidenheid aan mensen en ideeën, in het Verenigd Koninkrijk niet of slechts in beperkte mate optreedt.
Implicatie: meer acceptatie?
Enerzijds lijkt met het oog op het almaar stijgende mondiale onderwijsniveau verdergaande acceptatie van seksuele diversiteit in het verschiet te liggen, aangezien een hoger opleidingsniveau samenhangt met meer acceptatie van homoseksualiteit. Tegelijkertijd lijkt hierbij de rol van het onderwijs zelf beperkt, aangezien het grootste deel van de samenhang wegviel wanneer werd gecontroleerd voor familie-achtergrond en individuele kenmerken.
Foto: Gay Pride 2009 , door Dagur Brynjólfsson , license
Geef een reactie
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.