Zondag waren de Duitse verkiezingen. Bündnis ‘90/Die Grünen haalde daar volgens de laatste tellingen 14.8% van de stemmen. Dat is de op-één-na beste uitslag van een Groene partij bij een nationale parlementsverkiezing in Europa. Het is bijna het drievoudige van de laatste uitslag van GroenLinks. Waarom doen Die Grünen het zo goed?
Groene scores in Europa
In veel parlementsverkiezingen in West-Europa scoren Groenen goed. De uitslag van Die Grünen past hier zeker in Alleen de Luxemburgse Déi Gréng scoorden beter bij nationale verkiezingen (15.1%, in 2018). Het Waalse Ecolo haalde 6.1% van de stemmen bij de nationale verkiezingen in 2019; in de Franstalige gebieden was dat goed voor 15.4% van de stemmen. Die Grünen komen zo vooraan een lijst waar ook de Groenen in Oostenrijk, Zwitserland en Finland hoog scoren (zie Figuur 1). Het Nederlandse GroenLinks staat niet bovenaan in deze lijstjes.
De Groenen in deze landen laten in de laatste jaren ook een duidelijke trend omhoog zien. Figuur 2 toont dit. Met name in de laatste vijf jaar maken Groenen een grote sprong vooruit. De ontwikkeling van Die Grünen (in donkergroen) past duidelijk in die trend. GroenLinks (in rood) veel minder.
De vraagzijde van de politiek
Om de uitslag van Groene partijen te begrijpen is het zinvol om een onderscheid te maken tussen drie factoren: de vraagzijde van de politiek (de kiezers), de aanbodszijde van de politiek (de partijen) en conjuncturele factoren.
Onderzoek van onder meer Grant en Tilley laat zien dat Groenen het goed doen in post-materiële samenlevingen. Hier maakt een groot deel van de burgers zich niet meer zorgen over het betalen van de rekeningen. Ze kunnen zich richten op andere vragen zoals milieubescherming. Naarmate groene thema’s hoger de agenda komen, doen Groenen het ook beter bij de verkiezingen. Ik heb daarom in Figuur 1 en 2 me beperkt tot West-Europese landen. In Zuid-Europese en Oost-Europese landen is het inkomen gemiddeld lager of de werkloosheid hoger. We kunnen daarom niet spreken van een post-materiële samenleving.
Het is in deze post-materiële samenlevingen vaak de “nieuwe middenklasse” die op de Groenen stemt, zo laat Dolezal zien. Dat zijn theoretisch opgeleide mensen die bijvoorbeeld als docent werken en in steden wonen. In tegenstelling tot de “oude middenklasse” zijn ze niet zelf ondernemer, middenstander of boer. Ze doen werk waarin ze relatief zelfstandig zijn en veel contact hebben met mensen. Hierin komen waarden van autonomie en solidariteit terug die voor hen ook in de politiek belangrijk zijn.
Die Grünen hebben in voormalig West-Duitsland een zeer vruchtbare bodem. Groene thema’s, als klimaat, leefden bij deze verkiezingen enorm, mede door de overstromingen en de protesten van de klimaatbeweging. In voormalig Oost-Duitsland doen Die Grünen het structureel slechter (zie Figuur 3): de partij scoort ruim 50% beter in West-Duitsland dan Oost-Duitsland. Dat heeft alles te maken met het verschil in economische ontwikkeling tussen Oost en West.
De aanbodzijde van de politiek
Als we Nederlandse en de Duitse Groenen met elkaar vergelijken dan valt op dat GroenLinks het bijna altijd slechter doet dan Die Grünen (zie Figuur 2). Dat heeft alles te maken met het partijenlandschap. Wat in Duitsland één partij is, zijn er in Nederland ten minste twee. Die Grünen hebben duidelijk meerdere vleugels: een gematigde, centrum-georiënteerde ‘realo’-vleugel en een linkervleugel. Zeker in de jaren ’90 was de tegenstelling tussen deze twee sterk. De partij biedt nog steeds ruimte aan deze twee kampen. Die Grünen zijn in zekere zin daarmee een combinatie tussen GroenLinks en D66.
Die Grünen worden altijd geleid door twee leiders, (“Doppelspitze“), altijd een man en een vrouw. Tot voorkort waren deze ook altijd gebalanceerd over de linkervleugel en de realo-vleugel. De huidige leiders, Annalena Baerbock en Robert Habeck behoren allebei tot de ‘realo’-vleugel. Die Grünen zijn niet alleen de klimaatpartij van Duitsland maar ook dé progressieve, kosmopolitische, sociaal-liberale partij. Economisch worden Die Grünen dan ook rechts van de sociaal-democratische SPD geplaatst door de experts van de Chapel Hill Expert Survey.
Als we verkiezingsuitslagen tussen Nederland en Duitsland vergelijken is een vergelijking tussen GroenLinks en Die Grünen eigenlijk onterecht. In de afwezigheid van een Duits D66 kunnen Die Grünen een groot deel van de nieuwe middenklasse achter zich krijgen. Die Grünen zijn een soort Ersatz-D66.
Als we echter een vergelijking maken tussen Die Grünen, D66 en GroenLinks valt een heel ander patroon op. In 2017 haalden deze twee partijen in Nederland nét meer dan een vijfde van de stemmen. Ze haalden vrijwel hetzelfde resultaat in 2021. In 2017 haalden Die Grünen 9% van de stemmen en in 2021 haalden ze 15%.
Land | Partijen | 2017 | 2021 |
Duitsland | Bündis ’90/Die Grünen | 9% | 15% |
Nederland | D66+GL | 21% | 20% |
Een groot deel van de West-Europese Groenen is een soort Ersatz-D66. Zeker die partijen die het goed doen bij verkiezingen, hebben een dergelijk voordeel; zoals in Luxemburg en Finland. Figuur 5 laat dit zien. Deze partijen staan, volgens de experts van de Chapel Hill Expert Survey, op economische onderwerpen rechts van de sociaal-democraten. Er zijn in deze systemen ook geen sociaal-liberale partijen.
Het tegenovergestelde is het geval in Zwitserland en Oostenrijk: hier staan de Groenen juist op economische onderwerpen links van de sociaal-democraten en is er geen sterke radicaal-linkse partij. Ze vormen een soort Ersatz-SP. De Oostenrijkse Groenen bijvoorbeeld combineren hun groene politiek traditioneel met een sterke anti-corruptieboodschap: “Saubere Umwelt, Saubere Politik”.
De conjunctuur van de campagne
Vanuit Nederlands perspectief is de vraag dus misschien wel gerechtvaardigd: waarom doen Die Grünen het niet zo goed?
D66 ging de verkiezingen in met Sigrid Kaag. Die Grünen met Annalena Baerbock. Allebei deze kandidaten gingen expliciet op voor het premiersambt. Kaag (1961) had ruim twintig jaar bij de VN gewerkt en daarvoor aan Oxford gestudeerd. Kaag had op progressief Nederland een grote indruk gemaakt toen zij in 2018 kort minister van Buitenlandse Zaken was en moeiteloos wisselde tussen het Nederlands, het Engels, het Frans en het Arabisch. In de laatste weken werd Kaag geprezen door commentatoren en opiniepeilers. In de ogen van het progressieve electoraat werd zij dé capabele uitdager van Mark Rutte voor het premierschap.
Baerbock (1980) is bijna twintig jaar jonger dan Kaag. Net als Kaag studeerde zij aan prestigieuze Britse universiteit (London School of Economics). Maar daarna had ze enkel als fractiemedewerker en Kamerlid gewerkt. Ze had geen ervaring in de uitvoerende macht. Daarbij kwam een aantal kleinere en grotere fouten (het opplussen van haar CV, niet opgegeven vergoedingen en plagiaat in haar campagneboek). Daarom moest zij het uiteindelijk afleggen tegen Olaf Scholz én Armin Laschet in de strijd om het premierschap.
Het zou onterecht zijn om deze verkiezingsuitslag alleen maar toe te dichten aan Baerbock. Haar optreden versterkte echter een beeld dat wel sterk in Duitsland aanwezig is: dat sociaal-democratische SPD en de christen-democratische CDU/CSU competente partijen zijn die regeringsverantwoordelijkheid aankunnen en dat dit maar de vraag is voor Die Grünen. Dat komt in peilingen nog steeds helder naar voren.
Het groeiende vertrouwen in Scholz lijkt in zekere zin wel op dat de ontwikkeling die Sigrid Kaag begin 2021 maakte. Gedurende de campagne zweefde de progressieve kiezer. Pas in de laatste weken van de campagne kozen zij voor een partijleider die minister was. Beide werden een steeds groter imago van ‘competent leiderschap’ aangemeten door de media.
De linkse kiezer op zoek naar leiderschap
We kunnen de uitslag van de Nederlandse en de Duitse Groenen dus begrijpen vanuit hetzelfde perspectief: in beide landen is er een vruchtbare bodem voor een progressieve, groene politiek. Maar dat potentieel moet in beide landen gerealiseerd worden in de campagne, dan stemmen kiezers niet alleen op basis van het programma maar telt ook hoe competent zij leiders achtten. In beide landen won een progressieve partij vanwege een imago van leiderschap en competentien. Deze partijen lieten de Groenen achter zich.
Ronald Heijman zegt
Goede analyse en interessante duiding van de wisselwerking D66 en Groen Links.
Die Moral kommt nach dem Fressen, lijkt mij een belangrijk punt.
“Nederland telt relatief meer ‘werkende armen’ dan België en Denemarken, maar minder dan Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Dat blijkt uit onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau.” https://nos.nl/artikel/2253141-honderdduizenden-nederlanders-werken-en-zijn-toch-arm. Onze lonen blijven al jaren achter op de economische ontwikkeling. Onze koopkracht is daardoor lager dan in Duitsland.
Mede daaruit volgt de relatieve zwakke positie van Groen Links (jonger en armer) in Nederland, in relatie met de relatief sterke positie van D66 (iets ouder en rijker): communicerende vaten.
In Duitsland moeten Die Grünen het min of meer alleen doen. Een D66 bestaat daar niet echt.
Dan het aspect van leiderschap.
Groen Links was aanzienlijk groter, maar de partij lijdt onder een te zwak leiderschap in relatie met de benodigde competenties voor een beoogde grote partij die ook nog eens wil regeren. De groenen hebben traditioneel een leiderschapsprobleem voor de grote opgaven waarvoor zij zeggen de leiding te willen nemen: niet krachtig, geloofwaardig en competent genoeg.
Een nieuwe sterke leider zal Groen Links verder kunnen versterken. Die dan ook het voortouw moet nemen tot fusies met andere partijen naar één grote progressieve partij. Alleen dat kan de hegemonie van de de VVD doorbreken.