De onderhandelingen voor een nieuwe (meerderheids)coalitie duren voort. Met alle vakantiedagen, casual Fridays, heidagen, popconcerten en fractiedagen meegerekend, duren de onderhandelingen voor Rutte III inmiddels 23 weken.
Maar hoe komt het dat formaties soms zo lang duren?
Over de vraag wat de lengte van formatiebesprekingen verklaart, zijn een aantal interessante politicologische artikelen gepubliceerd. In deze studies wordt Nederland als een outlier beschouwd, omdat de formaties hier wel bijzonder lang duren.
Fragmentatie en informatie
Een recent artikel van Ecker & Meyer toont – niet geheel verrassend – dat de fragmentatie van het partijstelsel een sterke voorspeller is van een langdurige formatie. Interessant is echter, dat deze verklaring alleen direct na de verkiezingen op gaat. Bij tussenformaties is het vertragende effect van fragmentatie niet-significant. Volgens de auteurs wijst dit erop dat fragmentatie vooral een probleem is vanwege de moeizamere informatieposities: onderhandelende partijen moeten direct na verkiezingen nog uitvogelen waar hun partners inhoudelijk en strategisch echt staan. Bij een tussentijdse formatie zou dat veel duidelijker zijn, waardoor dat type formatie makkelijker af te ronden is.
Aantal en fragmentatie
Een veel uitvoeriger studie is een alweer wat ouder boekhoofdstuk (in dit boek) van Lieven De Winter en Patrick Dumont naar formaties in West-Europa in de naoorlogse periode tot en met de jaren 90. Zij zetten een hele reeks verklaringen op een rij. Ik beschrijf hier uitsluitend de significante effecten uit hun studie.
Allereerst zijn er structurele verklaringen: De formatie duurt langer direct na verkiezingen, als de regeerperiode langer duurt, als er meer partijen zijn, en het partijstelsel gefragmenteerder is. De laatste twee verklaringen verschillen van elkaar. Zo is het aantal partijen in de Tweede Kamer de afgelopen decennia niet structureel gestegen, maar is het systeem wel gefragmenteerd door de krimp van CDA en PvdA.
Extremisten en het CDA
Ten tweede zijn er verklaringen die te maken hebben met de posities van partijen. Hoe groter het aandeel zetels van extreme partijen, hoe langer de formatie duurt. En ook hoe groter de polarisatie is, hoe langer partijen formeren. Daarnaast is er een opvallend effect: Als er geen kernpartij is in het politieke midden die door zijn middenpositie de onderhandelingen kan domineren, duurt de formatie lang. In Nederland had het CDA lang zo’n positie, die het met name vanaf 2006 echter in rap tempo verloor.
Institutionele verklaringen
Een tweetal staatsrechtelijke constructies draagt bij aan een korte formatie. Semi-presidentiële systemen als Frankrijk kennen kortere formatieperiodes, doordat de presidenten er kunnen interveniëren in het onderhandelingsproces. Ook zijn formaties korter wanneer de premier het grondwettelijke recht heeft om het parlement vroegtijdig te ontbinden, vermoedelijk omdat die premier dat probeert te doen op een electoraal strategisch moment. Dat die strategische keuze ook verkeerd kan uitpakken, bewees overigens Theresa May eerder dit jaar. Bij de verkiezingen verloor ze haar meerderheid in het Britse parlement, en werd ze gedwongen steun te zoeken bij de Noord-Ierse DUP.
Formaties duren daarentegen gemiddeld weer langer in landen waar grondwetswijzigingen een gekwalificeerde meerderheid vereisen. Dat is in Nederland het geval: een grondwetswijziging vergt in tweede lezing een tweederde meerderheid om te slagen.
Opvallend afwezige verklaringen
Toch zijn er ook verklaringen die het opvallend genoeg niet doen. Een hoge mate van electorale volatiliteit bij de verkiezingen heeft geen invloed op de duur van de formatie. Dit zien we ook wel in Nederland. De meest volatiele verkiezingsuitslag (die van 2002 na de Fortuyn-revolte) leidde niet tot bijzonder lange coalitie-onderhandelingen, hoewel na de huidige – eveneens zeer volatiele – uitslag de onderhandelingen wel degelijk veel tijd kosten.
Ook het tweekamerstelsel hangt in het onderzoek van De Winter en Dumont niet samen met langdurende formaties. Ook dit is opvallend aangezien in Nederland de afwijkende samenstelling van de Eerste Kamer (en de dreiging daarvan na PS-verkiezingen in 2019) wel degelijk een rol lijken te spelen in de discussie. Het kan zijn dat niet het bicameralisme misschien niet in algemene zin problemen oplevert, maar wel wanneer deze gepaard gaat met equivalente machten en/of verschillende samenstelling. Meer onderzoek hiernaar zou interessant zijn.
Toch is er in Nederland meer aan de hand dat de moeizame formatie verklaart. Een structurele ontwikkeling bedreigt de structuur van parlementaire competitie in Nederland. Daarover volgende week meer.
Bron afbeelding: Tweede Kamer der Staten-Generaal
Geef een reactie
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.