Populisme zorgt ervoor dat het politiek onbehagen wordt gekanaliseerd en dat is democratisch gezien het ‘goede’ aan populisme. Dat zou betekenen dat PVV-stemmers meer politieke voldoening ervaren dan bewuste niet-stemmers. Maar is dat eigenlijk wel zo?
In de wetenschappelijke bestudering van populisme is er een algemene consensus over het gegeven dat populisme niet inherent goed of slecht is voor de democratie, maar dat er verschillende aspecten van populisme zijn die zich goed danwel slecht verhouden tot verschillende liberaal-democratische principes. Zo is het enerzijds natuurlijk een articulatie van de stem van het volk – een bij uitstek democratisch principe – als partijen als de PVV een pleidooi houden om immigratie te stoppen, maar anderzijds kunnen dat soort oproepen op gespannen voet staan met de rechten van minderheden en de rechtsstaat in het algemeen – ook centrale onderdelen van een liberale democratie.
Maar waar de meesten het erover eens zijn (zie Google voor een greep, in NL of EN), is dat het goed is dat populisme zorgt voor een kanalisering van het politiek onbehagen dat heerst onder de bevolking. Die kanalisering wordt breed beschouwd als een van de ‘benefits for democracy’ van populisme. Dat argument is heel overtuigend op het niveau van landen, of politieke systemen. In mijn artikel, onlangs gepubliceerd door het European Journal of Cultural and Political Sociology (open access link), probeer ik erachter te komen of dat ook als zodanig wordt ervaren door politiek onbehaagde burgers. Ervaren PVV-stemmers meer politieke voldoening dan (politiek onbehaagde) niet-stemmers?
Het is namelijk geen vanzelfsprekende aanname. Populisme is immers ook per definitie anti-institutioneel, wat wil zeggen dat het in haar streven om de wil van het volk te bewerkstelligen allerlei verdragen en rechtsstatelijke principes en procedures als obstakels beschouwt. Vanuit dit licht bezien, is de ideaaltypische populistische burger wars van stemmen op partijen, omdat die zijn gebonden aan regels en procedures. Deze ambivalentie tussen kanalisering enerzijds en anti-institutionalisme anderzijds kan door verschillende aanhangers van de populistische ideologie (zie definitie hier) op verschillende manieren worden opgelost: door te stemmen op populistische partijen, maar ook door bijvoorbeeld bewust niet te stemmen.
Opzet van het onderzoek
In mijn onderzoek heb ik diepte-interviews gehouden met PVV-stemmers en (bewuste) niet stemmers om hun gevoelens en ervaringen van politieke voldoening te vergelijken. Onder deze groepen is het politiek onbehagen in Nederland het grootst. In een inductieve onderzoeksopzet (uitleg over inductief onderzoek) begon ik met de veronderstelling dat de PVV-stemmers in mijn sample een voordeel zouden hebben ten opzichte van de niet-stemmers, wat ik de kanaliseringsthese noem. Als ik keek naar aspecten als groepsgevoel en het idee gerepresenteerd te worden in de publieke sfeer, bleek dat die onder niet stemmers net zo goed aanwezig waren als onder PVV-stemmers. Maar toen ik gevallen tegenkwam van PVV-stemmers zónder en niet stemmers mét voldoening, moest ik mijn werkhypothese aanpassen.
Twee machtsoriëntaties
De alternatieve verklaring voor de verschillen in voldoening kreeg tegelijkertijd gestalte: als je let op de manier waarop deze mensen over politiek praten, blijkt dat er een onderscheid te maken is tussen twee machtsoriëntaties (dwz, antwoord op vragen als ‘waar ligt politieke macht, hoe worden besluiten genomen, wie oefent die macht uit?). Dit kun je zien als twee verschillende definities van de situatie. Enerzijds zijn er mensen met het idee dat de politieke macht in ‘Den Haag’ ligt en dat de besluiten met democratische meerderheid via regering en parlement worden genomen. Dit noem ik een transparante oriëntatie. Anderzijds zijn er mensen die zeggen dat die macht juist absoluut niet in ‘Den Haag’ ligt, maar in handen is van de markt, multinationals, of een machtselite. Dit noem ik een ondoorzichtige machtsoriëntatie.
Deze machtsoriëntaties maken het mogelijk de verschillen te begrijpen. Zo ervaren de PVV-stemmers met een transparante machtsoriëntatie veel voldoening van hun stem: zij geloven dat de macht in Den Haag ligt en zien Geert en de zijnen opkomen voor hun belangen en waarden. De niet stemmers met zo’n oriëntatie daarentegen ervaren een gevoel van machteloosheid en gelatenheid. Aan de andere kant hebben PVV-stemmers met een ondoorzichtige machtsoriëntatie een ambivalent gevoel bij hun stem op Wilders, terwijl de niet stemmers juist veel voldoening halen uit hun abstentie. Die laatsten zijn vrij politiek actief buiten het institutionele domein: in online fora, demonstraties en meer.
Conclusie
Dit betekent dus dat de kanaliseringsthese die vaak gezien wordt als een waarheid als een koe, alleen geldt voor degenen die een transparante machtsoriëntatie hebben, maar niet voor diegenen met een ondoorzichtige. En er zijn indicaties dat die laatste oriëntatie steeds breder gedeeld wordt (bijv hier, hier en hier voor twee van mijn collega’s met die stelling). Dit suggereert dat de relevantie hiervan in de toekomst toeneemt. Hoewel die kanaliseringsthese dus niet verworpen moet worden, is ie volgens mij slechts gedeeltelijk waar. Mijn theorie van het belang van die machtsoriëntatie contextualiseert die these dus: het laat zien onder welke omstandigheden die wel of niet klopt. Een andere belangrijke bevinding is dat niet stemmers, die vaak als typische apathische burgers worden afgeschilderd, net zo goed politieke voldoening kunnen ervaren.
Iets breder gesteld laat het volgens mij zien dat er in het denken over politiek (onbehagen) nog te vaak geredeneerd wordt vanuit een focus op het systeem. En daarmee ontgaat allerlei relevante betekenisgeving en gedrag aan dat dominante perspectief. Wat we ervan leren is dat populisme als ideologie (of vertoog, of frame) niet iets eenvormigs is, maar juist iets wat verschillende mensen op verschillende manieren kunnen opvatten en inzetten voor hoe ze handelen.
Frank Schoenmakers zegt
Herkenbare analyse, interessant.
Verder bestaat het gevaar dat kiezers met een transparante machtsoriëntatie, die op zgn. populistische partijen stemmen, in hun “positieve” stem worden gefrustreerd als die partijen niet doordringen in de uitvoerende macht.
Überhaupt kan m.i. een goede analyse pas plaatsvinden wanneer “populistische” partijen in alle geledingen participeren en de kiezer hen daarop afrekent.
Verder lijkt het me, dit artikel lezend, inderdaad moeilijk vol te houden dat populisme een ideologie is.
Roy Kemmers zegt
Ha Frank,
Goed punt van die frustratie bij het uitblijven van regeringdeelname! Daarnaast is het natuurlijk ook goed mogelijk dat PVV stemmers ontevreden raken over het tamelijk elitaire karakter van de partij: geen lidmaatschap mogelijk en dus geen formele mogelijkheden van stemmers om de koers mede te bepalen. Er waren ook stemmers die ik sprak die contact hadden opgenomen maar nooit iets terughoorden. In die zin is het vrij ironisch dat een populistische partij liever zelf bepaalt wat ‘de stem van het volk’ is.
ReindeR Rustema zegt
Herkenbaar met wat ik meemaak op petities.nl. Daar verschijnen regelmatig ‘populistische’ petities (“wij, het volk”) die burgers met een transparante machtsoriëntatie aanspreken (bv. nexit). De site veronderstelt ook een transparante machtsoriëntatie omdat elke petitie aan het bevoegde gezag gekoppeld wordt en overhandigd moet worden. De burgers met een ondoorzichtige machtsoriëntatie vinden er weinig van hun gading. Hoewel ik niet uitsluit dat ze desondanks toch af en toe petities ondertekenen (bv. verkiezingen waren frauduleus).
Roy Kemmers zegt
Hoi Reinder,
Ja dat is natuurlijk heel goed mogelijk. In mijn onderzoek had ik niet-stemmers die de verkiezingsuitslag (ongeveer 25% niet stemmers) interpreteerden als winst voor de ‘partij van de niet stemmers’, of zich in ieder geval zagen als deel van een veel grotere groep van mensen die op eenzelfde manier als zijzelf tegen de politiek aankeken. Maar net als met jouw voorbeeld over de petities (verkiezingen frauduleus) is het doel dan eerder om de officiële instituties de delegitimeren dan om een signaal naar de regering te sturen.
Paul Treanor zegt
Is wel aangetoond dat er verschillen zijn bij PVV-stemmers tussen de ’transparanten’ en de ‘ondoorzichtigen’? Zo te zien niet: het is achteraf opgeplakt door de onderzoeker. Dat ondermijnt vervolgens de conclusies.
Er is wel een groep zichtbaar online, die de sterkte van de PVV en FvD overschat. Zo zijn er recent mensen die zien dat het FvD aan het groeien is, en daaruit concluderen dat de partij op weg is naar een kamer-meerderheid. Ook bij PVV-ers is er de neiging, om de hoogst-gemeten score in de peilingen als feitelijke sterkte te interpreteren. Wat je ook vaak ziet, is dat PVV-ers een rechtse coalitie bepleiten, in de veronderstelling dat het gelijk staat aan een PVV-regering. Met andere woorden: er zijn populisten die denken dat Geert (of Thierry) straks de baas zal zijn. Vanuit deze foute inschatting is het mogelijk, dat ze hun stem als effectief inschatten, en daardoor’ voldoening’ ervaren.
In het algemeen lijkt het, dat populistische kiezers simpelweg niet in staat zijn om tevreden te zijn met het politiek proces, omdat ontevredenheid een wezenskenmerk is van die mensen. Als je kijkt naar de onderliggende verlanglijsten van de PVV-ers – deportatie van de moslims, een muur langs de grens, afschaffing van de Euro, Nexit, – dan is het uitgesloten dat ze ‘voldoening’ ervaren binnen de Nederlandse politiek, in zijn huidige vorm. Dit onderzoek suggereert dat een deel van de populisten geheel tevreden is, met eens in de vier jaar op een populistische partij stemmen. Dat is een onderschatting van de problemen.
Een belangrijk aspect daarvan is de erkenning, dat niet-stemmers niet stemmen omdat er geen partij beschikbaar is, die hun waarden vertegenwoordigt. De niet-stemmende rechtse kiezer, met andere woorden, wacht totdat er een rechts alternatief is voor de PVV. Tot op zekere hoogte lijkt het FvD inderdaad kiezers aan te trekken, voor wie de PVV te links en te oppervlakkig is. Mijn inschatting is dat er nog meer ruimte is, voor partijen die rechts staan van de PVV en het FvD. Als die er zijn, dan zullen de rechtse niet-stemmers ook gaan stemmen.
Tenzij het tegendeel is bewezen, moeten we aannemen dat iedereen zou stemmen, als er maar een partij was, die hun standpunten en waarden vertolkt. Bij rechts vormt het stafrecht wel een rem op de groei van radicale partijen, omdat ze strafbare handelingen zouden bepleiten – moord op asielzoekers enzovoort. Maar van de sociale media leren we, dat een flink deel van de bevolking heel anders denkt dan de politici in Den Haag, en dat hun waarden niet in de partij-politiek zichtbaar zijn. Dat lijkt mij in principe dé verklaring voor het niet-stemmen.
Roy Kemmers zegt
Beste Paul,
Ik ga niet in op al je stellingen, want dat maakt mijn reactie te lang. Ik reageer nu alleen je eerste claim en je laatste.
Dus allereerst de claim dat achteraf opplakken van labels de bevindingen ondermijnt: daar ben ik het niet mee eens. Deze inductieve (kwalitatieve) methodologie is niet theorie-toetsend zoals de meeste deductieve, kwantitatieve (statistische) studies dat zijn, maar theorie-vormend. Die methodologie heet Grounded Theory (zie evt de link bij de inductieve opzet, of Google deze term) en zorgt ervoor dat we in staat zijn om concepten/labels te plakken op , of verklaringen te formuleren voor, dingen die (nog) geen naam hebben. Dit zijn niet zomaar labels of theorieën, maar gegenereerd uit de beschikbare data, vandaar de naam.
En je claim dat een flink deel val van de bevolking anders denkt dan de regering en dat dat de verklaring is voor niet stemmen lijkt me iets te generaliserend. Het mooie aan de sociologie (voor mij in ieder geval) is dat allerlei mensen op verschillende manieren betekenis geven aan hun leven, de samenleving, de politiek, etc. De taak van de sociale wetenschap is om die verschillen te onderzoeken en te kijken welke implicaties die hebben voor sociaal gedrag van die mensen. Dat maakt het mogelijk om de samenleving en de dingen die erin gebeuren te begrijpen. Als het waar is wat je zegt, is het nog steeds mogelijk dat verschillende mensen op verschillende manieren invulling geven aan die situatie: sommigen zullen vatbaar zijn voor nieuwkomers op het politieke toneel (de Fortuyns en Wildersen) die de gevestigde orde tarten. Anderen zullen zich wellicht apathisch afkeren van de politiek in het geheel. En weer anderen richten zich wellicht op niet-institutionele politiek via NGOs, petities, etc. Wat ik bedoel is: of het waar is wat je zegt is een empirische vraag. Maar dan nog is het de vraag wat de consequenties ervan zijn.
Paul Treanor zegt
Uiteraard hoort het identificeren en benoemen van verschijnselen tot de theorievorming. Dat geeft de onderzoeker geen vrijbrief om willekeurige indelingen toe te passen. Het is bij dit onderzoek niet duidelijk, waar het onderscheid tussen ’transparante machtsoriëntatie’ en ‘ondoorzichtige machtsoriëntatie’ ontstaan is. Is het gebleken uit de opvattingen van de PVV-ers zelf? Dat lijkt mij onwaarschijnlijk, ik zie nooit een PVV-er die het vertrouwen in ‘Den Haag’ uitspreekt. Het lijkt eerder dat de indeling bedacht is binnen het kader van dit onderzoek, om tegenstrijdigheden te vermijden. Wat je eerder zou verwachten is dat bijvoorbeeld VVD en CDA kiezers een ’transparante machtsoriëntatie’ hebben, en PVV-ers een ‘ondoorzichtige machtsoriëntatie’.
Maar goed, dat is niet het hoofdprobleem hier. Dat ligt eerder bij misverstanden over nieuwe partijen en populisme, en die kan ik beter apart opsommen.
Freek de Haan zegt
Ha Roy,
Mooi onderzoek. Vraagje: wat is de inhoud precies van de ondoorzichtige machtsopvattingen ? Hebben we het over Europa en/of samenzweringstheorieën?
Roy Kemmers zegt
Hoi Freek,
Ja bijvoorbeeld. Het gaat erom dat het niet de ’textboek-variant’ van politieke macht is. En die kan allerlei vormen aan aannemen: abstracties als ‘neoliberalisme’ en de lobby van multinationals of specifiekere claims over de New World Order en Bilderberg groep. In het artikel zelf probeer ik het nog wat beter te omschrijven en illustreren. Groet!
Paul Treanor zegt
Er is een probleem met onderzoeken naar populisme, dat ook in dit geval een rol speelt. Het is namelijk belangrijk om een onderscheid te maken tussen verschuivingen in het partijenlandschap in Europa, inclusief de opkomst van populistische partijen, en het populisme zelf. In een afspiegelingsmodel zou elke groep en stroming zijn eigen partij hebben. Er komt een Boerenpartij voor de boeren, een Katholieke Partij voor de katholieken, een Arbeiderspartij voor de arbeiders, een Ondernemerspartij voor de ondernemers, een Joodse Partij voor de Joden, enzovoort. In wekelijkheid is er vanaf het ontstaan van de partijen, eind 19e eeuw, een beperkt aantal partijen geweest. Belangrijke groepen waren niet zichtbaar in het parlement, vrouwen bijvoorbeeld. Bovendien zijn er daarna nieuwe stromingen ontstaan, zoals de milieubeweging, en nieuwe minderheden erbij gekomen, zoals moslims en transgenders. Er is dus plaats voor nieuwe partijen, heel veel nieuwe partijen zelfs.
Heel langzaam past het partijenlandschap zich aan. Er is veel weerstand tegen nieuw partijen (frictie). Bovendien zijn de elites van de oudste partijen gefuseerd tot een politieke klasse, dat zijn eigen belangen heeft, en zich verzet tegen het binnendringen van derden. Ze willen de buit niet met anderen delen. Dat betekent dat nieuwe partijen zich moeten invechten, zoals de groene partijen dat deden vanaf de jaren ’70. Ze keren zich daarbij automatisch tegen de politieke klasse. Dat staat echter niet gelijk aan ‘populisme’. Als ze eenmaal binnen zijn, worden zulke partijen ook opgeslokt door de politieke klasse, en als ze radicale standpunten hadden, dan gaan ze daarbij deradicaliseren.
De PVV moest zich, net as de groene partijen destijds, electoraal vechten om een plaats. Dat betekent niet, dat beiden ideologisch vergelijkbaar zijn. De PVV heeft wel degelijk een eigen rechts-populistische ideologie, en dat moet los worden bekeken, dus los van het feit dat PVV-ers zich electoraal keren tegen de mainstream-partijen. We kunnen het verschil beter begrijpen door de PVV te vergelijken met de Vrouwenpartij, dat ook moet vechten voor een plaats in de Kamer, tot nu toe tevergeefs. De Vrouwenpartij verzet zich zeker tegen de gevestigde politiek, maar het is geen populistische partij in de zin van de PVV of de LPF, of AfD / UKIP / FN.
Als je inderdaad onderscheid maakt tussen het ‘invechten’ en het populisme, dan ben je minder geneigd om te beweren dat het populisme geen ideologie is. Het huidige rechts-populisme in Europa heeft wel degelijk ideologische inhoud. Voor mijn gevoel draait dit onderzoek daaromheen.
Paul Treanor zegt
I read the article, and although the full version tells me more about the theoretical background, there also seem te be more flaws, than in the Dutch language summary posted here. I could comment more, but it would be more logical to do that in English, because of the discrepancies between the original and the summary. However: I am not sure if the editors of this blog will be happy about an extensive discussion of populism in English, or even in Dutch. It would not seem to fit into the aims of the blog. While it is laudable to keep things simple, populism raises many questions, and talking down to the ‘ordinary man and woman’ seems particularly inappropriate, when they are the subject of the research. What do the editors think?