De VVD haalde bij de laatste verkiezingen genoeg stemmen om 32,8 zetels te halen. Dat werden er na restzetelverdeling 34. De BoerBurgerBeweging kreeg genoeg stemmen om anderhalve zetel te halen, maar deze partij kreeg niet meer dan één zetel. Dit aspect van het Nederlandse kiesstelsel kan volgens mij rechtvaardiger en democratischer.
Eerder deze week schreef Henk van der Kolk hier waarom het huidige stelsel om restzetels te verdelen wel rechtvaardig is. Ik wil uiteenzetten waarom dit niet zo is. Ik leg eerst uit hoe twee systemen om restzetels te verdelen (grootste gemiddelden en grootste overschotten) werken en waarom grootste gemiddelden grotere partijen bevoordeelt. Vervolgens leg ik uit waarom grootste gemiddelden rechtvaardiger is als we kijken naar hoe restzetels ontstaan. Tenslotte leg ik uit waarom grootste overschotten verkieslijk is vanuit democratisch oogpunt.
Grootste gemiddelden gunstig voor grote partijen
Er zijn verschillende manieren om restzetels te verdelen. De twee manieren die ik hier wil bespreken zijn grootste overschotten en grootste gemiddelden. In Nederland verdelen we de zetels als volgt: we kijken hoeveel stemmen een partij heeft gehaald. De VVD haalde bijvoorbeeld bij de laatste verkiezingen 2.279.130 van de 10.422.852 stemmen. Vervolgens berekenen we de kiesdeler: het totaal aantal stemmen gedeeld door 150. Bij de Tweede Kamerverkiezingen was dit 69.485 stemmen. Zoveel stemmen heb je dus nodig om één volle zetel te halen. De VVD haalde 32 keer de kiesdeler en had dus genoeg stemmen voor 32 volle zetels. Na het berekenen van de ‘volle zetels’ zijn er altijd zetels over. Partijen halen immers niet precies 32, 10 of 1 keer de kiesdeler, maar hebben stemmen ‘over’. En andere partijen hebben niet genoeg stemmen gehaald om minimaal één zetel te behalen. De zetels die overblijven als we deze volle zetels verdeeld hebben zijn de restzetels.
Twee manieren om deze restzetels te verdelen zijn grootste gemiddelden en grootste overschotten. Het systeem van de grootste overschotten kijkt naar hoeveel zetels een partij over heeft als we alle behaalde kiesdelers van hun stemmen totaal aftrekken. De partij die meeste reststemmen heeft, krijgt de eerste restzetel.
Het systeem van de grootste gemiddelden kijkt naar de verhouding tussen het stemmenaantal dat een partij heeft gehaald en het zeteltal dat ze gehaald hebben plus één. De partij die in dat geval het grootste gemiddelde aantal stemmen per zetel heeft, krijgt de restzetel.
Het systeem van grootste gemiddelden is relatief gunstig voor grote partijen. De reden daarvoor is dat de extra zetel die wordt toegevoegd aan het totaal van een kleine partij zwaarder weegt in het gemiddelde dan de extra zetel van een grotere partij.
We kunnen dit ook empirisch laten zien: in Figuur 1 staat de relatie tussen het aantal restzetels dat een partij krijgt onder grootste gemiddelden (zwart) en grootste overschotten (rood) bij alle Tweede Kamerverkiezingen sinds 1946 (uitgerekend met de huidige 150 zetels en zonder lijstverbindingen). We zien hier dat onder grootste gemiddelden partijen die veel stemmen halen, vaker restzetels krijgen. Sterker nog: als een partij meer dan een kwart van de stemmen gehaald heeft, is de kans groot dat deze partij meerdere restzetels krijgt. Onder grootste overschotten krijgen de meeste partijen één zetel. Alleen partijen die geen zetel halen zijn uitgesloten van een restzetel: partijen moeten bij Tweede Kamerverkiezingen minimaal een kiesdeler halen om voor zetels in aanmerking te komen.
Circulair
Welke regel je kiest, is in de eerste plaats afhankelijk van welke regel je intuïtief rechtvaardig vindt. Het systeem van grootste gemiddelden probeert ervoor te zorgen dat in de woorden van Van der Klok “elke zetel (…) zoveel mogelijk kiezers vertegenwoordigt”. Het grootste overschotten-systeem probeert ervoor te zorgen dat het absolute verschil tussen de percentuele verdeling in stemmen en de (percentuele) verdeling in zetels zo klein mogelijk is.
Dat zijn andere noties van wat een eerlijke verdeling is. En welke correct is, is uiteindelijk afhankelijk van je basale intuïties over rechtvaardigheid. Op basis van beide criteria alleen kan je lastig beslissen maakt het lastig om te beslissen welke verdeling het meest fair is. Dat wordt eigenlijk altijd een cirkelredenering.
Ik kan zeggen dat de benadering van Van der Kolk oneerlijk is omdat het overduidelijk is dat proportionaliteit inhoudt dat je de afstand tussen de percentages en de zetels zo klein mogelijk wil maken. Of dat de meest breed geaccepteerde maat van proportionaliteit (de Gallagher Index) onder politicologen ook proportionaliteit benadert als verschillen (zoals het systeem van grootste overschotten doet) in plaats van verhoudingen (zoals het systeem van grootste gemiddelden zou doen). Maar dat is weinig productief. We moeten dus kijken naar argumenten die niet per sé afhankelijk zijn van de intuïtieve notie van rechtvaardigheid.
Twee soorten restzetels
Een ding aan de argumentatie van Van der Kolk intrigeert mij: de notie dat zetels eigenlijk ’te duur’ waren en dat je eigenlijk moet kijken naar de verdeling als de zetels ‘goedkoper’ zijn.
Het idee is dus dat de kiesdeler eigenlijk te hoog is. Hoe kan de kiesdeler te hoog zijn? Stel: de helft van de stemmen wordt uitgebracht op partijen die niet in de Kamer komen. De reguliere verdeling van zetels kan dan maar slechts de helft van de zetels toekennen. Eigenlijk is de kiesdeler in dit geval te hoog.
Het ligt voor de hand om in dat geval de uiteindelijke zetelverdeling te verdubbelen. Dat is immers ook de uitkomst die je krijgt als je meteen de stemmen op partijen die geen zetels halen, weggehaald zou hebben uit de berekening (als je de kiesdeler gehalveerd had). Partijen die al groter zijn, krijgen er zo dus meer zetels bij dan kleinere partijen.
Dit is precies de systematiek van grootste gemiddelden. Naar mate er meer stemmen gaan naar partijen die geen zetel gehaald hebben, is dit een grotere bron van restzetels. Dan zou grootste gemiddelden gerechtvaardigd zijn.
Er is echter een tweede bron van restzetels: afrondingsfouten. Zelf als slechts twee partijen mee doen aan een verkiezing, is de kans heel groot op een restzetel. Want alleen als de uitslag toevallig precies zou uitkomen op twee ronde getallen zijn er geen restzetels te verdelen. Voor die zetels ligt het niet voor de hand om deze aan grotere partijen te geven. Immers als we in het normale leven afronden telt alleen het getal achter de komma: 1,5 ligt dichter bij 2 dan dat 14,2 bij 15 ligt.
Dergelijke restzetels door afrondingsfouten is het gevolg van het aantal partijen dat zetels haalt. Grofweg kan je zeggen dat er zo een halve restzetel per partij die zetels haalt, bijkomt. Naar mate er meer partijen zetels halen, is dit een grotere bron van restzetels en is grootste overschotten dus rechtvaardiger.
Het is dus een empirische vraag welk systeem van restzetelverdeling voor de hand ligt: als de meeste restzetels komen door partijen die geen zetels halen is grootste gemiddelden meer voor de hand liggend, als de meeste restzetels komen door afrondingsfouten, ligt grootste overschotten meer voor de hand.
Figuur 2 toont het totale aantal restzetels in Nederland tussen 1946 en 2021 (als er voortdurend gebruik was gemaakt van de huidige 150 zetels en er geen lijstverbindingen waren). Ook toont het welk deel van de stemmen ging naar partijen die geen zetels halen (uitgedrukt in 150 zetels). Dit laatste is zichtbaar in grijs, de rest van de restzetels staat in zwart. Gemiddeld zijn er 8 restzetels. Ongeveer 2,5 zetels aan stemmen zijn gegaan naar partijen die geen zetels halen. Dat is dus minder dan een derde. Maar bij één verkiezing was meer de helft van restzetels het gevolg van partijen die geen zetels haalden (1998). Meer restzetels zijn dus het gevolg van afrondingsfouten dan van partijen die geen zetels halen.
Kortom: als we kijken naar hoe restzetels ontstaan, ligt grootste overschotten meer voor de hand dan grootste gemiddelden.
Lijphart-criterium
Grotere partijen krijgen onder het systeem van grootste gemiddelden dus meer restzetels dan kleine partijen. Grotere partijen maken bovendien ook een grotere kans om in het kabinet te komen. Het gevolg hiervan is dat er een gerede kans is dat de partijen die een kabinet steunen geen meerderheid van stemmen hebben. Dat was het geval in 1977, 2010 en 2017, zoals zichtbaar in Figuur 3. CDA en VVD haalden in 1977 samen 49,8% van de stemmen maar een meerderheid van 77 zetels. VVD, CDA en PVV haalden in 2010 49,6% van de stemmen en een meerderheid van 76 zetels. De huidige coalitie CDA-VVD-D66-CU haalde 49,3% van de stemmen en ook meerderheid van 76 zetels. Zo ontstaat er een onechte meerderheid, een “manufactured majority”.
Dit is een klacht die politicologen, waaronder Arend Lijphart, vaak inbrengen tegen het Britse politieke stelsel: hier kan een partij een meerderheid in het parlement winnen, zonder een meerderheid van de stemmen. Een belangrijke democratische tekortkoming. In het Nederlandse stelsel kan dit, ondanks de proportionaliteit, dus nog steeds.
De kans op zo’n meerderheid in het parlement zonder meerderheid onder kiezers is minder groot onder grootste gemiddelden: zetels worden hier verdeeld onafhankelijk van het aantal al behaalde zetels. Grote partijen worden hier immers niet bevoordeeld worden en partijen kunnen hier niet meerdere restzetels kunnen halen. Dit is echter niet per sé onmogelijk. Gemiddeld scoorden de partijen die een kabinet steunden onder grootste gemiddelden 1,7 procentpunt beter in het parlement dan onder kiezers. Dat is 0.002 procentpunt onder grootste overschotten.
Sterker nog: het kabinet dat de VVD nu voorstelt voor Nederland (VVD-CDA-D66-JA21) heeft ook geen meerderheid onder de kiezers (48.7%) maar wel in de Kamer (76 zetels). Regeringen steunen tegenwoordig steeds vaker steunen op zeer nauwe Kamermeerderheden. Daarom is het nog belangrijker dat ze ook rusten op meerderheden onder de kiezers.
Eerlijker en democratischer
Er zijn wat mij betreft dus twee redenen om grootste overschotten te verkiezen boven grootste gemiddelden: ten eerste omdat meer restzetels ontstaan vanwege afrondingsfouten dan vanwege partijen die geen zetels halen. Ten tweede omdat grootste gemiddelden een meerderheid in het parlement kunnen maken die geen meerderheid onder de kiezers heeft. Het Nederlandse kiesstelsel kan dus eerlijker en democratischer.
Geef een reactie
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.