Parlementariërs in de meeste landen zijn voor hun individuele zetel direct afhankelijk van kiezers uit hun district. Als ze het verknoeien, staat hun eigen mandaat op de tocht; vooral als ze in hun kiesdistrict geen bijzonder grote meerderheid hadden. Daarom zou je verwachten dat Kamerleden die met kleine meerderheden verkozen zijn, bijzonder actief zullen zijn. In Nederland gaat deze verklaring niet of nauwelijks op. Voorkeursstemmen bestaan wel, maar leiden er bijna nooit toe dat iemand wordt verkozen die zonder die stemmen geen zetel zou hebben gekregen. Als electorale verklaringen niet opgaan, waarom doen Kamerleden überhaupt nog iets? En hoe zijn verschillen in activiteit te verklaren?
Wij onderzochten dit in de Nederlandse casus aan de hand het aantal ingediende moties, amendementen en schriftelijke vragen per Kamerlid voor de periode 1998-2012 (pdf, betaald; gratis auteursversie). Hierin zien we grote verschillen: zo diende Esmé Wiegman ruim 350 moties in tijdens Rutte-I, terwijl andere Kamerleden zoals Hans Hillen ten tijde van Kok-II geen enkele motie indienden. We keken naar drie soorten verklaringen: het selectoraat van Kamerleden, carrièreperspectieven en geldende normen in partijen en commissies.
Hoe opener de partij, hoe actiever de Kamerleden?
Allereerst zou je kunnen denken dat niet zozeer het electoraat (de kiezer) voor individuele Kamerleden beslissend is, maar het selectoraat (de partijen). Die bepalen immers de lijstvolgorde. Maar de lijstvolgorde blijkt de tegenovergestelde impact te hebben op activiteit: degenen die hoog op de lijst staan (en dus relatief veilig zijn), zijn juist actiever dan degenen die netaan werden verkozen. Je zou ook kunnen denken dat in partijen waar de leden meer zeggenschap hebben over de kieslijst activiteit belangrijker is, omdat het Kamerleden zichtbaar kan maken. We vinden dat dit het geval is voor amendementen, maar juist het omgekeerde bij schriftelijke vragen. In gesloten partijen zoals de PVV stelt men dus juist meer vragen, terwijl in een open partij als D66 juist weer meer amendementen worden voorgesteld. Dit verhoudt zich maar moeizaam met het idee dat open selectieprocedures leiden tot profilering onder Kamerleden.
Hoe ambitieuzer het Kamerlid, hoe actiever?
Het Kamerlidmaatschap is voor sommigen wellicht een opstapje naar een mooie baan als bewindspersoon, fractievoorzitter of Kamervoorzitter. Om je hiervoor in de kijker te spelen kan activiteit helpen. Maar hier vinden we slechts een klein effect en alleen voor parlementaire vragen. Kamerleden in leiderschapsposities (fractievoorzitters, commissievoorzitters, Presidium) stellen iets minder parlementaire vragen (0,20 per zittingsdag) dan zij die dit soort functies niet vervullen (0,23 per zittingsdag). Kamervragen zijn het minst gecentraliseerde instrument binnen de fracties, dus het is niet raar dat backbenchers hier iets vaker gebruik van maken. Maar het effect is wel klein.
In onze analyses keken we ook naar het effect van leeftijd. Dat was voor ons met name een controlevariabele, zodat we wisten dat andere bevindingen geen verhulde leeftijdseffecten waren. Leeftijd blijkt een goede voorspeller van activiteit te zijn, ook als we parlementaire ervaring meenemen. Hoe jonger, hoe actiever. Misschien geeft dit aan dat jonge Kamerleden meer carrièreperspectief zien en zich daarom meer profileren.
Hoe actiever de commissie, hoe actiever het Kamerlid
De sterkste effecten vinden we als we kijken naar de activiteit van andere Kamerleden in dezelfde fractie en, vooral, dezelfde commissies. Als we bijvoorbeeld kijken naar het aantal ingediende moties, dan zien we dat een Kamerlid dat vooral actief is in de meer actieve commissies (behorende tot de 75% meest actieve commissies) een 0,18 meer moties indient per dag dan een Kamerlid dat actief is in de meer inactieve commissies (behorende tot de 25% minst actieve commissies). Is dat nou veel? Wel als je je bedenkt dat het gemiddelde aantal ingediende moties per Kamerlid per zittingsdag van de Kamer 0,20 is.
We vinden daarnaast een sterk effect van specialisatie. Generalisten zijn veel actiever dan specialisten. Een Kamerlid dat zich uitsluitend op één onderwerp richt, dient gemiddeld genomen minder dan 0,10 moties per zittingsdag in, terwijl een Kamerlid dat op vijf dossier (even) actief is ongeveer 0,30 moties per zittingsdag indient. Dit reflecteert doorgaans welke (brede) portefeuilles een Kamerlid in handen weet te krijgen. Mag je je op alle sociaal-economische terreinen begeven of moet je het doen met bijvoorbeeld kokkelvisserij? Belangrijke Kamerleden krijgen de breedste portefeuilles en zijn daarop het actiefst.
Al met al zien we dus dat wat soortgelijke Kamerleden doen van belang is voor de activiteit van Kamerleden. Wie in een actieve commissie zit, gaat zelf ook meer indienen. Er zijn ook verschillen tussen partijen, al kunnen we die (groten)deels verklaren door andere variabelen zoals partijgrootte en de links-rechts plaatsing van de partij. De context waarin Kamerleden opereren structureert dus hun gedrag. Een open vraag is of dit nu een bewijs is voor socialisatie van Kamerleden door hun partij of commissie, of van strategisch gedrag van Kamerleden: Kamerleden die proberen om te voldoen aan de normen van activiteit in hun partij met het oog op hun lijstpositie bij de volgende verkiezingen.
Bart zegt
Staan de belangrijkste kamerleden (met de breedste portefeuilles) ook niet het hoogste op de kandidatenlijst? en verklaart dat dan ook niet waarom Kamerleden die hoog op de kandidatenlijst staan het meest actief zijn?
Tom Louwerse zegt
Dat klopt, maar hier controleren we voor in onze analyse. Dat effect is er dus al ‘uitgefilterd’.
Bart zegt
Ik had al zo’n vermoeden dat mijn opmerking overbodig zou zijn 🙂
Ik ben wel benieuwd waarvoor je dan precies corrigeert en hoe je dat doet. Stel je een soort standaardactiviteit voor Kamerleden met brede portefeuilles op of gaat dat anders?