Steeds weer wordt gezegd dat sociale media een cruciale rol hebben gespeeld in de politiek, bijvoorbeeld bij de verkiezing van Barack Obama, de Arabische Lente ($), het succes van IS ($), het onverwachte succes van ‘socialist’ Bernie Sanders en zelfs het Oekraïne-referendum,. Dit zijn echter allemaal zeldzame, grote gebeurtenissen. Hoe zit het met de normale politiek? Heeft de komst van sociale media die veranderd?
In een pas verschenen boek getiteld Social media, parties, and political inequalities, trachten Niels Spierings en ik te achterhalen of en in welke mate sociale media de Nederlandse politiek veranderd hebben. We keken in het bijzonder naar het politieke krachtenveld – de verhouding tussen de groten en de kleintjes.
Van sociale media wordt immers door velen gedacht dat ze vooral de ‘underdogs’ ten goede komen (de zogenaamde ‘equalization’-these, ($)). Andere onderzoekers zien echter alleen een afspiegeling van de status quo terug in sociale media. In dat geval zijn het dus de grote partijen die de winst van sociale media binnenhalen (de zogenaamde ‘normalization’-these ($)). In dit blog beantwoord ik de vraag: wie heeft het voordeel? Uiteraard is het boek uitgebreider en gaat het veel dieper in op de onderwerpen – dit is slechts een schets van de inhoud van het boek.
- Verhouding tussen partijen: postmaterialisten voorop, populisten hebben het lastig
In 2010 waren het de drie ‘kleinere’ postmaterialistische partijen D66, Partij voor de Dieren en uitschieter GroenLinks die voorop liepen. In 2012 besloten de drie ‘grote’ partijen, CDA, PvdA en VVD, te investeren in sociale media en deze investering zorgde ervoor dat ze de postmaterialisten konden inhalen. Dit is dus in lijn met de normalization-these.
Wat we echter ook zagen was dat populistische partijen zoals de PVV en in mindere mate de SP het veel moeilijker hadden. Dat lijkt onverwacht. Is Geert Wilders niet de heer en meester van Twitter? Wilders is inderdaad succesvol in het verzamelen van volgers (voor- en tegenstanders overigens) en zijn tweets halen vaak de traditionele media. Je kunt je echter de vraag stellen of dit komt door sociale media. Ook voor het ontstaan van Twitter slaagde Wilders er zeer vaak in om met zijn oneliners in de traditionele media te komen. Alleen werden deze oneliners toen niet op Twitter geplaatst, maar bijvoorbeeld geuit tijdens de plenaire sessies van de Tweede Kamer.
Andere partijen benutten wel het volledige potentieel van sociale media. Ze richtten zich op moeilijk te bereiken doelgroepen (ZZP’ers, LGBT,…) en interageerden met hun volgers. Dat laatste is cruciaal: het blijkt de verklaring waarom sommige politici via sociale media meer stemmen kunnen halen. De populisten deden dit veel minder. Sociale media zijn door hun persoonlijke karakter ‘gevaarlijker’ voor populistische partijen omdat die partijen in de regel hiërarchisch zijn: sociale media geven individuele politici en Kamerleden meer macht (een eigen persagentschap als het ware). Voor hiërarchische partijen zijn sociale media dus een risico omdat ze het gezag van de leiding kunnen ondermijnen en de hiërarchie kunnen doorbreken. Deze bevinding is trouwens niet uniek: ook in Oostenrijk ($) en Groot-Brittannië ($) ontdekten onderzoekers hetzelfde patroon.
- Partijleiders domineren, toch?
Hoewel het meeste onderzoek zich richt op machtsverhoudingen tussen politieke partijen, is het plausibel dat de grootste impact van dergelijke –persoonlijke- media zich vooral binnen partijen voordoet. We onderzochten of het vooral de partijleiders zijn die profiteerden van sociale media (dat zou de normalization-these ondersteunenen), of andere politici. Dit bleek het geval: er waren maar weinig kandidaten die aan de partijleiders konden tippen. Toch waren er wel degelijk enkele uitzonderingen (zoals Mei Li Vos). Vaak ging het hierbij om politici die al vroeg op sociale media actief waren en langzaam maar zeker een netwerk en profiel hadden opgebouwd.
- Etnische minderheden doen het goed
We keken ook of enkel blanke mannelijke politici sociale media ten volle benutten. Dat bleek interessant genoeg niet het geval. Nederlandse kandidaten die behoren tot etnische minderheden hadden vaker sociale media accounts. Zo had 73.3% van de blanke mannelijke kandidaten voor de Tweede Kamerverkiezingen van 12 september 2012 een Twitter-account en had 73.6% van hen een Facebook-account. Voor de etnische kandidaten lagen deze percentages respectievelijk op 81.8% en 86.4%. Etnische kandidaten benutten de mogelijkheden van sociale media ten volle. Oud-PvdA-Kamerleden Tunahan Kuzu en Selcuk Öztürk zijn daar mooie voorbeelden van (vooral op Facebook). Voor vrouwelijke politici was er geen eenduidig patroon.
- Sociale media lijken enkele extra stemmen op te leveren (voor vrouwen?)
Zoals ook al bleek uit ons eerder gepubliceerd onderzoek over de verkiezingen van 2010 ($) en 2012 ($), kunnen sociale media een bescheiden voorkeurstembonus opleveren. Voor het boek onderzochten we ook of dit resultaat verschilt voor mannelijke en vrouwelijke kandidaten. Het lijkt er inderdaad op dat vrouwelijke kandidaten in 2012 meer baat hadden bij tweeten dan mannelijke. Hierbij moeten we overigens wel de kanttekening maken dat de aantallen politici in deze analyses vrij laag zijn (dat is ook de reden waarom we niet een gelijkaardige opsplitsing konden maken naar etniciteit).
- Lokaal en Europees: meer sociale media als er een afstand te overbruggen is
De landelijke grote partijen, waren lokaal actief op sociale media. Zij leken mee te kunnen liften op de kennis en ervaring van hun landelijke collega’s. De postmaterialistische partijen waren ook lokaal actief. Partijen die enkel op lokaal niveau bestonden, bleven duidelijk achter. Toch liep lokale politiek in zijn geheel achter op de landelijke. Dat is niet onlogisch: de lokale politiek heeft natuurlijk andere belangrijke campagnemiddelen, zoals bijvoorbeeld persoonlijk contact en canvassen. De afstand tussen burger en politiek is er letterlijk kleiner en wellicht is daarom de behoefte om sociale media te gebruiken minder groot.
Het omgekeerde zagen we bij de Europese politiek. Europese politici zijn vaak letterlijk ver verwijderd van de burger (Brussel) en velen van hen twitterden zich dan ook te pletter. Zo stond de teller bij Anne-Marie Mineur (SP) in mei 2015 op 41.000 tweets. Verklaring: voor Europese parlementsleden is Twitter dé manier om in de traditionele media te komen en om in contact te treden met ‘de burger’. Overigens zagen we ook hier weer hetzelfde patroon: de postmaterialistische partijen deden het goed, net als de drie grote partijen.
Conclusie: een klein beetje verandering
Heeft de komst van sociale media het Nederlandse politieke krachtenveld veranderd? Ja,… een beetje, maar niet veel. De normalization-these lijkt dus op te gaan voor Nederland. De grotere partijen domineren nog steeds, de partijleiders lopen voor op de andere politici en het electorale effect van sociale media is beperkt. Deze patronen zien we zelfs terug op het lokale en Europese niveau. Er zijn wel enkele uitzonderingen en kleinere postmaterialistische partijen kunnen eventjes voorop lopen, maar al bij al kunnen we zeker niet spreken van een aardverschuiving. Als sociale media een groot effect hebben dan is het niet op het politieke krachtenveld.
P.S. Je kunt hier een gratis hoofdstuk lezen uit het boek.
Afbeelding: Femke Halsema op haar ‘Twitter-feest‘ door Jos van Zetten, via Flickr, license.
Geef een reactie
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.