Een drietal hoogleraren verlangt terug naar de goede oude tijd, toen extreme meningen niet werden gemeden op de universiteit en het intellectueel conformisme minder dwingend was. Het artikel van Frits Bolkestein (emeritus hoogleraar intellectuele grondslagen van politieke ontwikkelingen), Paul Cliteur (hoogleraar encyclopedie) en Meinert Fennema (emeritus hoogleraar politieke theorie), afgelopen weekend in de Volkskrant, is wellicht vooral bedoeld als een vooraankondiging van een lezing en een prijsvraag en minder als een daadwerkelijke analyse van problemen in de academische wereld.
Toch een drietal tegenwerpingen bij een wat verwarrend betoog.
Alsof het vroeger beter was: Affaire Buikhuisen en de Kwestie Daudt
De drie hoogleraren verlangen terug naar de goede oude tijd – gezien de voorbeelden de late jaren zestig tot de jaren tachtig – toen er tenminste nog echt debat werd gevoerd op de universiteit. Dat romantische beeld staat in de beleving van de profs in schil contrast met tegenwoordig. Nee, vroeger, toen heerste “de opvatting dat het geen goed idee is om een mening te bestrijden door haar te verbieden.”
Maar wat zij daarbij vergeten, zijn de talloze voorbeelden uit datzelfde verleden waarin onderzoekers met afwijkende meningen het professionele leven onmogelijk werd gemaakt. Binnen de vakgebieden van de drie hoogleraren.
Denk bijvoorbeeld aan de affaire Buikhuisen, naar de criminoloog die dermate hard werd bedreigd en aangevallen door media en collega-onderzoekers om zijn onderzoek naar biologische oorzaken van criminaliteit, dat het onmogelijk werd zijn onderzoek voort te zetten. Immers, criminaliteit werd veroorzaakt door de maatschappij en was niet aangeboren, zo luidde de dominante opvatting op links. Zelfs het onderzoeken van alternatieve verklaringen bleek al onmogelijk.
Of denk aan de Amsterdamse hoogleraar Daudt, die door de studentenopstand van de jaren 60 en 70, feitelijk werd onttroond en gemarginaliseerd (zie hier het uitgebreide relaas van de Leidse hoogleraar Daalder over die periode). De politicologie-opleiding zou vervolgens jarenlang kernvakken als staatkunde ontberen, methodologie was lange tijd marginaal. Daudt omschreef zelf de nieuwe opleiding als “vijftig procent marxisme, veertig procent feminisme en tien procent kritiek op boeken die we nooit gelezen hebben.”
De protesten van de cultureel-antropologen toen Hirsi Ali op de UvA sprak in 2005 waren toch betrekkelijk mak als we ze vergelijken met het actieve verstoren van de lezingen van zwarte hoogleraar Raymond Tanter (omdat hij had gewerkt voor de Rand Corporation) in 1972.
Het ‘intellectueel conformisme’ van tegenwoordig heeft vooral betrekking op de lijdelijke acceptatie van de managementcultuur. Maar dat is totaal onvergelijkbaar met het conformisme dat in het verleden werd afgedwongen.
Ik ben blij dat ik geen academicus was in die goede oude tijd van de drie oude(re) profs.
Wat moet de universiteit met meningen?
Dat brengt me bij het tweede probleem. De drie profs doen alsof het een probleem is dat extreme meningen tegenwoordig niet meer welkom zijn. Dat valt nog maar te bezien. Vrijheid van meningsuiting is een van de belangrijkste voorwaarden voor een goed functionerende universiteit. Maar dat betekent toch niet dat alle meningen op de universiteit dezelfde waarde hebben? Vrijheid van meningsuiting is een noodzakelijke maar geen voldoende waarde voor wetenschap.
Dankzij de professionalisering van de wetenschap wordt de waarde van theorieën en meningen tegenwoordig sterk bepaald door de (empirische) onderbouwing ervan. Radicale theorieën en extreme meningen zijn geenszins onmogelijk (denk alleen al aan de snaartheorie in de theoretische natuurkunde), maar hun waarde wordt meer dan voorheen ontleend aan de empirie.
Wat radicaal: Een pleidooi voor atheïsme!
Maar goed, in zekere zin zijn dit slechts kanttekeningen bij het pleidooi van de drie profs. Een jij-bak (vroeger was niet beter) en een extra kwalificatie bij de selectie van relevante meningen (om het kaf van het koren te scheiden). Toch knaagt er nog iets. Laten we accepteren dat conformisme een probleem is, en dat meer debat en radicalere meningen nodig zijn. Op welke manier draagt een lezing over atheïsme dan bij om dat probleem op te lossen?
Is een pleidooi voor atheïsme nu werkelijk de radicale mening die het blijkbaar zo noodzakelijke debat zal opwekken op Nederlandse universiteiten?
Geef een reactie
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.