De kabinetsformatie zit muurvast. Elke combinatie van mogelijke coalitiepartners wordt geblokkeerd door minimaal één andere partij. VVD en CDA willen het liefst de huidige coalitie met de ChristenUnie voortzetten, maar D66 ziet dat niet zitten. PvdA en GroenLinks willen niet zonder elkaar deelnemen aan een coalitie, maar dat stuit weer op weerstand bij VVD en CDA. Een onlangs verschenen boek van David Fortunato, The Cycle of Coalition: How Parties and Voters Interact under Coalition Governance, kan ons deze impasse leren begrijpen en biedt lessen voor de toekomst.
Fortunato onderzoekt in zijn boek het gedrag van politieke partijen en kiezers tijdens coalitiekabinetten. Hij observeert een ‘coalitiecyclus’ (cycle of coalition) die er kortweg als volgt uit ziet: 1) coalitiepartijen sluiten compromissen die het kabinetsbeleid vormgeven; 2) kiezers reageren hierop door hun oordeel over de coalitiepartijen te veranderen en door te dreigen de coalitie bij verkiezingen af te straffen; 3) coalitiepartijen passen zich hier weer op aan door zich in het parlement sterker van elkaar te onderscheiden. (Fortunato vatte de coalitiecyclus ook samen in deze geinige strip).
Kiezers vinden dat partijen die compromissen sluiten hen slecht vertegenwoordigen
Volgens Fortunato raken kiezers meestal teleurgesteld in partijen die compromissen sluiten. Ten eerste stelt hij dat kiezers deze partijen als minder competent beschouwen. Om dit te onderzoeken heeft hij verschillende scenario’s voorgelegd aan groepen Britse en Nederlandse kiezers.
In deze scenario’s werden dezelfde fictieve partijen en hetzelfde tweepartijenkabinet gepresenteerd, maar met elk een verschillende uitkomst van een begrotingsonderhandeling. Respondenten die lazen dat de coalitie een compromis had bereikt, vonden dat de coalitiepartijen hun kiezers slechter hadden vertegenwoordigd dan respondenten die lazen dat zij niet in staat waren geweest er samen uit te komen.
Fortunato noemt drie redenen waarom de meeste kiezers hard oordelen over het onderhandelingsresultaat van coalitiepartijen:
- Mensen hebben een natuurlijke neiging tot optimisme waardoor zij de kans op onwenselijke gebeurtenissen onderschatten (‘optimisme bias’). Deze bevinding uit de psychologie vertaalt zich politiek naar kiezers die onredelijke verwachtingen hebben van de beleidswinsten die partijen kunnen behalen in coalitieonderhandelingen.
- Kiezers zijn niet altijd even goed op de hoogte van de standpunten van alle onderhandelende partijen. Zij zijn redelijk goed op de hoogte van de standpunten van de door hen gekozen partij, maar (veel) minder van die van andere partijen. Als de eerstgenoemde water bij de wijn doet, valt dit meer op dan wanneer coalitiepartners dat moeten doen.
- Het komt natuurlijk ook voor dat een partij simpelweg een slechter onderhandelingsresultaat bereikt dan zijn coalitiepartners.
Kiezers denken dat coalitiepartijen hun standpunten veranderen
Het tweede risico dat coalitiepartijen lopen is dat kiezers hun percepties van partijstandpunten aanpassen. Omdat coalitiepartijen gezamenlijk het kabinetsbeleid vormgeven, gaan zij in de ogen van veel kiezers gedurende de kabinetsperiode ideologisch steeds meer op elkaar lijken.
In het eerdergenoemde experiment plaatsten respondenten die het compromisscenario gelezen hadden de coalitiepartijen dichter bij elkaar op een links-rechtsschaal dan respondenten die over het non-besluit lazen. Daarmee kan coalitiedeelname het politieke profiel van coalitiepartijen aantasten, wat hun electorale vooruitzichten ernstig kan schaden.
Coalitiepartijen worden meestal door kiezers afgestraft
Volgens Fortunato hebben kiezers uitgesproken opvattingen over het gewenste overheidsbeleid en vinden zij het belangrijk dat partijen hun beleidsvoorkeuren doorvoeren. Zij gebruiken informatie over het beleidsvormingsproces om coalitiepartijen hierop af te rekenen.
Fortunato onderzoekt het electorale lot van coalitiepartijen op basis van enquêtegegevens van respondenten die ondervraagd zijn rondom meerdere opeenvolgende verkiezingen (panel data) uit Denemarken, Duitsland, Nederland, Nieuw-Zeeland, Noorwegen en Zweden.
Respondenten die een ideologische verschuiving van een partij richting haar coalitiepartner observeerden, stemden minder vaak op deze partij dan kiezers die vonden dat een coalitiepartij ideologisch standvastig was gebleven. Partijen die zich in een coalitieregering té coöperatief opstellen worden door kiezers afgestraft.
Coalitiepartijen die zich in het parlement onderscheiden presteren beter bij verkiezingen
De dreiging van een toekomstige verkiezingsnederlaag dwingt coalitiepartijen hun gedrag in het parlement aan te passen. Het is voor coalitiepartijen echter onvermijdelijk om voor en tijdens de kabinetsperiode voortdurend compromissen met elkaar te sluiten over het kabinetsbeleid. Coalitiepartijen die tegen voorstellen van het kabinet stemmen, brengen bovendien het voorbestaan van de coalitie in gevaar.
Fortunato beargumenteert dat het wetgevingsproces wél mogelijkheden biedt voor coalitiepartijen om afstand te nemen van het kabinet. Coalitiepartijen dienen dan bijvoorbeeld amendementen in om uitdrukking te geven aan onenigheid met het kabinet, zo blijkt uit zijn analyse van 2.200 kabinetsvoorstellen in België, Denemarken en Nederland. Hoewel Fortunato andere parlementaire hulpmiddelen grotendeels negeert, kunnen coalitiefracties zich ook onderscheiden door zich uit te spreken tijdens parlementaire debatten, Kamervragen te stellen of moties in te dienen.
Journalisten en politieke commentatoren die dit onderscheidende gedrag van coalitiepartijen observeren, baseren op basis hiervan hun verslaggeving over de verhoudingen binnen de coalitie, zo blijkt uit Fortunato’s analyse van mediaberichtgeving. Hoe meer media verslag deden van coalitieconflicten, hoe beter de verkiezingsuitslagen van coalitiepartijen waren.
Lessen voor de Nederlandse kabinetsformatie
Klassieke coalitietheorieën gaan ervan uit dat politieke partijen tijdens kabinetsformaties gericht zijn op het binnenhalen van zo veel mogelijk kabinetsposten en het zo ver mogelijk sturen van het kabinetsbeleid richting hun ideale beleidspositie. The Cycle of Coalition herinnert ons eraan dat partijen een afweging moeten maken tussen de opbrengsten én de electorale risico’s van kabinetsdeelname.
Die risico’s worden groter als zij een grote afstand met ideologische verschillende coalitiepartners moeten overbruggen, en als zij belangrijke electorale concurrenten in de oppositie achterlaten. Daarom houden VVD en CDA elkaar vast, wil D66 een breed kabinet met linkse én rechtse partijen en willen PvdA en GroenLinks niet als enige linkse partij in het kabinet.
Het boek van Fortunato leert ons echter ook dat er een manier is waarop coalitiepartijen electorale risico’s kunnen beperken gedurende de kabinetsperiode: in het parlement voldoende conflict creëren bínnen de coalitie.
Ik heb het gevoel dat de genoemde conclusies ook van toepassing zijn op de Nederlandse situatie. Kernprobleem van de progressieve partijen als PvdA en GL is dat ze te klein zijn geworden voor echte macht in een regering. Samen zijn ze wel de stevige partij, maar kunnen samen met D66 toch niet domineren. De visies op de maatschappij staan haaks op elkaar. Hierdoor worden ze na een eventuele regeerperiode met de dominante VVD weer afgestraft, te meer daar dit een strategische VVD doelstelling is.
Voor progressieve partijen is het vanuit electoraal opzicht beter te werken een een sterkere kiezerspositie bij een volgende (wellicht snelle) verkiezingsdatum: stevig oppositie voeren op thema’s met een breed draaglak in de maatschappij en daarmee afkalving van de VVD, PVV en CDA, is de meest succesvolle politiek op langere termijn. Bij een minderheidskabinet van VVD, CDA en D66 wordt het dan prijsschieten. Nu meeregeren zal een verder positieverlies opleveren.