Politicologen en andere opinieonderzoekers zijn uitermate geïnteresseerd in uw stemgedrag. Er is echter één probleem: wij mogen niet meekijken in uw stemhokje om vast te stellen waarop u gestemd heeft. En dus gebruiken we een second-best optie: we vragen uzelf achteraf op welke partij u gestemd heeft. Klinkt eenvoudig.
Maar dat is het niet. Er zijn mensen die niet willen toegeven op welke partij ze gestemd hebben. En er zijn ook mensen die het simpelweg vergeten.
Na 9 maanden herinnerde 8% zich een andere partij, na 4 jaar 17%
Zo vroeg het Nationaal Kiezersonderzoek in 2002 naar de partij waarop kiezers die 15e mei hadden gestemd. Nog geen negen maanden later werd een deel van diezelfde kiezers opnieuw benaderd; er waren nieuwe verkiezingen na de wel heel snelle val van Balkenende I. Voor de zekerheid kregen de kiezers in het nieuwe NKO nogmaals de vraag voorgelegd op welke partij zij in 2002 ook alweer hadden gestemd. Acht procent noemde in 2003 een andere partij dan ze zelf in 2002 noemde. En daar zat maar negen maanden (en één verkiezing) tussen.
In 1994 en in 1998 werd in de toenmalige NKO’s eveneens aan kiezers gevraagd op welke partij zij gestemd hadden bij de Tweede-Kamerverkiezingen van 1994. Na 4 jaar (en meerdere verkiezingen) gaf ruim 17% van de kiezers een ander antwoord.
In een geheel andere peiling is direct na de verkiezingen van 2010 op twee plaatsen in dezelfde vragenlijst gevraagd op welke partij de kiezer enkele dagen geleden had gestemd. De vragen waren nagenoeg identiek, de antwoordopties uiteraard ook. En toch gaf 3% van de kiezers een ander antwoord. In dezelfde peiling.
Waarom herinneren we ons eigen stemgedrag verkeerd?
Voor talloos opinieonderzoek is dit een probleem. Hoe kan je veranderingen in stemgedrag meten, als kiezers zelf niet goed weten op wie ze gestemd hebben? Hoe kunnen zetelpeilers niet-representatieve steekproeven ‘herwegen’ (zodat de steekproef in elk geval een afspiegeling is van de partijvoorkeur bij de vorige verkiezing), als de gegevens niet kloppen?
Elke oplossing vereist antwoord op één vraag. Waarom herinneren we ons eigen stemgedrag verkeerd?
De wetenschappelijke literatuur komt met vier verklaringen.
- Een eerste verklaring is dat de inconsistente kiezers door een groot aantal tussenliggende gebeurtenissen simpelweg vergeten op welke partij ze ook alweer hadden gestemd, bijvoorbeeld als ze zelf vaak van partijvoorkeur zijn veranderd. Zeker als de feitelijke gebeurtenis (de verkiezing) na enige tijd komt te vervagen, ontstaat het risico van vergeetachtigheid.
- Ten tweede is het mogelijk dat de inconsistente kiezers zich slechts oppervlakkig interesseren voor de politiek. Als de eigen partijvoorkeur toch al wat ambivalent is, zal de partijkeuze daardoor uiteindelijk moeilijk onthouden worden. Invloedrijke opinieonderzoekers sinds Converse hebben dergelijke ambivalente, oppervlakkige houdingen ook wel als non-attitudes bestempeld.
- Een derde verklaring is cognitieve dissonantie. Door een (bewuste of onbewuste) neiging om onze eigen consistentie te overschatten, passen onze herinneringen zich aan onze huidige voorkeur aan. Wie nu de voorkeur geeft aan de SP, zal daardoor eerder denken daar ook bij de vorige verkiezingen op gestemd te hebben. Ook als dat niet het geval was. En zeker als die andere partij nu plots heel impopulair blijkt te zijn. Die cognitieve dissonantie wordt makkelijker naarmate het feitelijke gedrag verder in het verleden komt te liggen.
- Tot slot kan het probleem schijn zijn, veroorzaakt door onduidelijke of ronduit foute vragen. Als kiezers een vraag naar hun eerdere stemgedrag simpelweg verkeerd interpreteren (als vraag naar hun huidige voorkeur) kunnen onderzoekers ten onrechte de conclusie trekken dat kiezers een inconsistente herinnering hebben.
Vier verklaringen getoetst
Deze week verscheen een online pre-publicatie in de International Journal of Public Opinion Research van een onderzoek van Erika van Elsas (UvA), Rozemarijn Lubbe (EenVandaag), Wouter van der Brug (UvA) en mijzelf waarin we als eersten deze vier verklaringen tegelijk konden toetsen. Zo konden we vaststellen welke verklaring überhaupt werken, en welke het belangrijkst zijn.
Wat blijkt? Vooral vergeetachtigheid (veel tussenliggende veranderingen van voorkeur) en cognitieve dissonantie verklaren waarom kiezers hun eigen gedrag onjuist herinneren. Beide oorzaken worden aanzienlijk belangrijker naar mate de verkiezingen verder in het verleden liggen. Non-attitudes spelen een kleine rol. Voor misinterpretatie van de vraag vonden we geen enkel bewijs.
En dus?
Wat betekent dit voor opinieonderzoekers?
Ten eerste: Wie kiezers vraagt hun eerdere partijkeuze te herinneren, kan dit het best zo snel mogelijk na de verkiezingen doen aan alle kiezers in het (online) panel. De vertekeningen en foutjes zullen dan het minst schadelijk zijn. Uiteraard werkt dit niet bij kiezers die zich nieuw aanmelden voor het panel. (Het is in zekere zin een voordeel van panels op basis van zelfaanmelding, dat de ondervraagden hun eigen stemgedrag vaak wat beter herinneren dan de doorsnee Nederlander. Nadeel is uiteraard dat ze daardoor een minder goede afspiegeling zijn van de bevolking.)
Ten tweede: Als je kiezers vraagt om in hun geheugen te graven, bied dan informatie over de context waarin die verkiezingen plaatsvonden. Denk bijvoorbeeld aan de centrale verkiezingsthema’s, de namen van de toenmalige partijleiders, of de samenstelling van de voorgaande regering.
Ten derde: Wees ervan bewust dat (ver) achteraf gemeten stemgedrag inderdaad leidt tot overschatting van de huidige partijvoorkeur. Retrospectieve vragen onderschatten dus de toch al hoge volatiliteit van de Nederlandse kiezer.
Geef een reactie
Je moet ingelogd zijn op om een reactie te plaatsen.