Eén van de meest opvallende bevindingen in bestaand onderzoek onder Nederlandse kiezers is de relatieve stabiliteit van politieke voorkeuren over de tijd. Zo staan kiezers qua inkomensverdeling al decennia links van het midden en qua integratie van nieuwkomers juist rechts van het midden. Ook blijkt keer op keer dat het onderwerp immigratie cruciaal is voor stemmers van partijen als de Partij Voor de Vrijheid, die soms ook wel “anti-immigrantenpartijen” worden genoemd. Wat er wél verandert over de tijd is de mate waarin politieke partijen, zoals de PVV, anti-immigratiestandpunten succesvol weten te mobiliseren en zo de voorkeuren van stemmers in daadwerkelijke stemmen vertalen. Een belangrijke vraag is dan ook: wat is het precies dat de anti-immigratiestandpunten van de PVV zo aantrekkelijk maakt voor vele honderdduizenden Nederlandse kiezers?
Bij het zoeken naar antwoorden op deze vraag gebruiken veel politicologen en andere politieke duiders expliciet ideologische begrippen, zoals ‘links’ en ‘rechts’, ‘conservatief’ en ‘progressief’. Maar als je met PVV-kiezers zelf praat – en voor mijn onderzoek sprak ik uitgebreid met 125 kiezers van Geert Wilders en Marine Le Pen – dan zijn dit niet de termen die zij doorgaans hanteren. De meeste kiezers zijn namelijk niet of nauwelijks geïnteresseerd in politiek. Wanneer ze het over politiek-maatschappelijke onderwerpen hebben, kijken ze niet zozeer door een theoretische of academische bril, maar beroepen zij zich eerder op principes en groepsdistincties uit de alledaagse praktijk. Denk aan termen als ‘harde werkers’ versus ‘zakkenvullers’ en ‘profiteurs’.
Precies dit soort alledaagse termen staan centraal in wat je de morele intuïties van kiezers kunt noemen, dat wil zeggen: manieren van naar de wereld kijken die zo vanzelfsprekend zijn dat ze geen verdere uitleg behoeven – met andere woorden, die voor hen common sense zijn. In een artikel dat Linus Westheuser en ik schreven, onderscheiden we drie van zulke morele intuïties die een cruciale rol spelen in de anti-immigratiestandpunten van PVV-kiezers.
Verdiende waardering
De eerste morele intuïtie, die je als “verdiende waardering” kunt omschrijven, gaat over het beeld dat deze kiezers van zichzelf hebben; en de wijze waarop ze dit afzetten tegen mensen die niet aan dat zelfbeeld voldoen. Meer concreet: veel PVV- (en Le Pen-)kiezers die ik sprak, beschouwen zichzelf als “harde werkers”; of als mensen die hard gewerkt hebben, in het geval dat ze arbeidsongeschikt of met pensioen zijn. Vaak hebben deze kiezers moeilijkheden gehad op school, maar deden ze professioneel hun best om er toch iets van te maken, door uren te draaien en niet te klagen. Aan de ene kant sterken zulke ervaringen de gedachte dat je nooit iets kunt krijgen zonder er iets voor te doen. Anderzijds voeden ze de antipathie jegens mensen met een arbeidsethos dat niet strookt met het beeld dat zij zichzelf toedichten. Dat wil zeggen: jegens mensen die van alles aangereikt lijken te krijgen zonder dat ze dit verdienen.
Voor wie zo nu en dan uitspraken oppikt van de PVV-voorman, zal dit soort denkbeelden niet onbekend voorkomen. Ze stroken immers vrij letterlijk met Wilders’ veelvuldige verwijzingen naar “de hardwerkende Nederlander”; naar “Henk en Ingrid”, die vroeg opstaan, maar “niets cadeau krijgen” en al helemaal niet van de overheid. Dit terwijl er wel, om uit het laatste partijprogramma van de PVV te citeren, “miljarden worden verspild aan alles waar zij niets aan hebben”. Dit betreft dan in het bijzonder aan migranten, die door Wilders veel van zijn kiezers worden gezien als “profiteurs” en “gepamperde gelukszoekers”. Hoewel de precieze out-groups op wie de PVV-leider mikt variëren, van “luie Grieken” tot “lanterfantende moslimimmigranten”, appelleert het discours van Wilders zo aan een meer algemeen moreel principe: dat er een vorm van wederkerigheid moet bestaan tussen inspanning en beloning.
Noodzakelijke prioriteiten
De tweede morele intuïtie die ik in veel gesprekken met PVV (en Le Pen-)kiezers terug hoorde komen draait om het voor hen evidente punt van noodzakelijke prioriteiten. Zo zei een gepensioneerde schoonmaakster tegen mij: “ga nou eens hulp geven aan de mensen die dat echt nodig hebben, aan je eigen mensen. Want ze zeggen dat het verkeerd is als je zegt ‘eigen volk eerst’, maar het is gewoon zo. Als mijn buurkinderen honger hebben, dan geef ik eerst m’n eigen kinderen te eten. Zo werkt dat gewoon. Je gaat toch niet eerst je buurkinderen te eten geven? Zo simpel is het toch?” Dit citaat en de achterliggende dat je je eigen kinderen eerst voedt, laten zien hoe het idee van schaarste een centrale rol speelt in het morele denkkader van Wilders-stemmers.
Precies vanwege schaarste is solidariteit noodgedwongen beperkt en staan de belangen van het zelf en de in-group centraal (waarbij de PVV-kiezers die ik sprak zich, net als vele andere Nederlanders, primair met de nationale in-group identificeren). Goed zijn voor iedereen zou mooi zijn, maar dit wordt gezien als een wereldvreemde, “geitenwollensokken”-wens. Zoals een PVV-stemmende ijswinkel-onderneemster me vertelde: “je kunt niet iedereen helpen. Je moet er eerst voor zorgen dat je zelf de dingen in orde hebt voordat je goed kunt doen voor anderen.”
Met deze anderen wordt vrijwel zonder uitzondering naar migranten gewezen en naar asielzoekers in het bijzonder. De schaarste op de woningmarkt enerzijds en de keuze van de VVD om asiel en asielzoekers tot centraal thema te maken anderzijds waren dan ook een electoraal cadeau voor de PVV tijdens de verkiezingen vorig jaar. Immers had Wilders het “voortrekken” van asielzoekers op dit gebied (en het achterstellen van “gewone Nederlanders”) al jarenlang aangekaart. En door de deur voor samenwerking met Wilders open te zetten, kon een stem op Wilders ook eindelijk concreet betekenen dat “eigen volk en kinderen” eerst geholpen zouden worden.
Gedeelde regels
De derde morele intuïtie die in mijn interviews met Wilders- (en Le Pen-)kiezers naar voren kwam, draait om gedeelde regels. Of meer specifiek: de overtuiging dat elke gemeenschap een vaste set gewoonteregels heeft en dat je er alleen bij hoort als je laat zien dat je je aan deze regels houdt. Aan de basis hiervan staat het idee dat immigranten kiezen voor een bepaald land – en blij moeten zijn om hier als gast te worden opgevangen. Volgens deze bezoekersanalogie, dienen gasten zich beleefd te gedragen ten opzichte van hun gastheren en gastvrouwen, en zich te voegen naar hun gebruiken. Want anders, zoals een PVV-stemmende technicus van middelbare leeftijd me vertelde, worden mensen die hier al tijden wonen “vreemden in hun eigen huis”. Om te vervolgen: “Als jij hier naar Nederland komt, ben je een gast en moet je je gedragen. Als ik te gast ben bij jou, pas ik me aan jou aan. Ik zou het niet eens durven om mijn gastheer of jouw familie te beledigen.” Deze derde intuïtie draait, met andere woorden, om wat je moreel realisme zou kunnen noemen, waarbij regels én plaats aan elkaar gelijk worden gesteld – en waarmee de noodzaak tot assimilatie van immigranten een evidentie wordt.
Deze derde morele intuïtie sluit niet alleen aan bij het discours van Wilders, waarin Nederlanders hun land en cultuur dreigen te verliezen door onaangepaste immigranten. Het sluit ook aan bij eerdergenoemd survey-onderzoek. Dit laat al decennia zien dat een zeer groot deel van de Nederlandse bevolking graag ziet dat migranten, in plaats van hun eigen cultuur te behouden, zich aanpassen aan de cultuur van het land van aankomst. Met andere woorden: het suggereert dat de morele intuïties die ik waarnam in mijn interviews met PVV-kiezers veel breder leven dan onder de PVV-achterban alleen. En dat – hoewel de PVV vorig jaar al de grootste verkiezingszege ooit behaalde, met bijna een kwart van de stemmen – het reservoir met potentiële PVV-steun nog een stuk groter is. Dit blijkt ook uit postelectorale peilingen waarin de PVV tussen de 40 en 50 zetels staat. Het lijkt dan ook een relevante vraag hoe andere partijen en instituties in Nederland zich kunnen verhouden tot de bovengenoemde intuïties.