Nu een maand voor het referendum over het associatieverdrag tussen Oekraïne en de Europese Unie komen de campagnes langzaam opgang. Welke argumenten kunnen wij in dit debat verwachten? Om hier een beeld van te krijgen keek ik naar het debat in de Tweede Kamer over het associatieakkoord in lente van 2015.
Het associatieakkoord verschilt van eerdere debatten over Europese beslissingen die grote aandacht kregen: het verdrag betreft anders dan het Europees Grondwettelijk Verdrag uit 2005, geen verdere overdracht van soevereiniteit; ook betreft het verdrag geen verdere uitbreiding van de Europese Unie. De posities van politieke partijen over zo’n associatieverdrag hoeven niet per se het traditionele pro-Europese kamp van de Eurosceptici te scheiden. Bovendien kunnen partijen het thema op een andere manier benaderen. Dit verdrag raakt ook bijvoorbeeld hoe partijen de Nederlandse relatie met Rusland beoordelen. Ik hier naar de parlementaire ratificatiedebatten in Eerste en Tweede Kamer en in het bijzonder naar de vier ‘typische’ posities vertegenwoordigd door de PVV, SP, D66 en de VVD. Een volledige analyse van alle deelnemers is te lezen in mijn bijdrage in een recente bundel van het Montesquieu Instituut. Citaten zijn afkomstig uit de parlementaire debatten (volledige bronverwijzing in de bundel).
Sociaaleconomische tegenstander: PVV
De Partij voor de Vrijheid heeft met name economische argumenten tegen het verdrag. Het verdrag is namelijk in de ogen van de PVV niet enkel een vrijhandelsverdrag maar het is uitgebreid met onwenselijke elementen, zoals ontwikkelingssamenwerking. Dit is voor de PVV een doorn in het oog, zoals Harm Beertema in de Tweede Kamer vraagt: ‘waarom moeten Nederlandse ondernemers en hardwerkende burgers hun zuurverdiende geld afstaan zodat Brussel hervormingen kan doorvoeren in [Oekraïne] in het kader van onder meer milieu en cultuur?’ In de ogen van de PVV is deze bijdrage aan Oekraïn een transfer van Nederlandse welvaart naar ‘de randen van Europa’. In de kern is de positionering van de PVV in de discussie over het akkoord met Oekraïne niet anders dan in andere discussies over Europese integratie. De toetssteen die de PVV hanteert is of Nederland er in hun ogen economisch op vooruitgaat. De PVV denkt dat niet het geval is: ‘[o]nze kiezers, dat zijn de slachtoffers van deze gigantische herverdelingsoperatie’.
Sociaaleconomische voorstander: VVD
De VVD hanteert juist een economisch perspectief vóór het verdrag. Volgens VVD-woordvoerder Ten Broeke is de associatieovereenkomst ‘een aangeklede vrijhandelsovereenkomst’. Handel is goed voor Oekraïne: ‘[v]oor alle Oekraïners geldt dat een samenwerkingsovereenkomst met de grootste markt van de wereld, de Europese markt, veel voordelen kan bieden.’ Maar juist ook voor Nederland: ‘Nederland is de tweede investeerder in Oekraïne en de verdieping van de handelsrelatie is dus nadrukkelijk in ons belang.’ De afspraken in het verdrag over de rechtsstaat zorgen voor ‘de voorspelbaarheid en stabiliteit die ondernemers nodig hebben om te kunnen investeren.’ Deze benadering sluit naadloos aan bij de opstelling van de VVD over Europese integratie: de VVD beziet Europese samenwerking vooral vanuit de (in hun ogen positieve) bijdrage die het levert aan de Nederlandse welvaart.
Geopolitieke tegenstander: SP
De Socialistische Partij beziet het associatieakkoord met name vanuit ‘het internationale getouwtrek tussen de Europese Unie en Rusland om Oekraïne’, een ‘geopolitieke strijd om invloedssferen’. Van Bommel vreest dat ratificatie van het verdrag bijdraagt aan ‘verdeeldheid en mogelijke spanning die leidt tot conflicten (…) aan de grens van Europa, met alle consequenties van dien’. Een Russische tegenreactie, voorspelt Van Bommel, kan een groot effect hebben op Oekraïne. In de ogen van de SP is het conflict in die regio geen conflict tussen goed en fout. Tiny Kox noemt Rusland in de Eerste Kamer ‘het grootste land van de wereld, dat daar doorgaans een niet prijzenswaardige rol in speelt.’ Maar ook de Oekraïense regering heeft geen schoon blazoen in de ogen van Kox; hij spreekt over ‘gruwelijke martelmethodes’. Kox wil zich niet verder in het conflict mengen en roept Nederland op een realistische buitenlandse politiek te bedrijven: ‘idealisme zonder voldoende begrip voor realisme heeft in de buitenlandse politiek vaak voor grote problemen gezorgd’. Traditioneel verzet de SP zich tegen verdere Europese integratie omdat het ‘neoliberale’ beleid van de Europese Commissie slechts de belangen van grote bedrijven zou dienen. Dit kwam niet terug in de betogen van de SP-Kamerleden. We zien wel de scepsis die de SP vaker heeft geuit over buitenlandse avonturen: de SP acht het vermogen van Westerse landen om met militaire middelen of andere vormen van inmenging landen op het ‘juiste pad’ te krijgen niet groot.
Geopolitieke voorstander: D66
De meeste andere partijen hanteren een geopolitiek perspectief om juist vóór het associatieakkoord te pleiten. Democraten 66, bij monde van Sjoerd Sjoerdsma stelt bijvoorbeld: ‘[w]e sluiten deze akkoorden juist om de internationale orde te verstevigen, om economieën te stimuleren, maar ook om te laten zien dat landen en volkeren zelf hun lot mogen bepalen en dat Rusland geen veto heeft over met wie de Europese Unie samenwerkt’. Dat de tegenstanders van het akkoord de verantwoordelijkheid voor het conflict in Oekraïne bij de Europese Unie leggen is volgens Sjoerdsma ‘grote onzin’. Poetin in de schuldige: ‘Poetin [vindt] Oekraïne namelijk geen land. Hij vindt het uiteenvallen van de Sovjet-Unie de grootste tragedie van deze eeuw.’ Voor D66 staat het bevorderen van de rechtsstaat en democratie centraal. Het associatieakkoord is voor D66 met name een instrument van buitenlandpolitiek; een middel om democratie en rechtsstaat elders te bevorderen. Hierin zien we dus niet zo zeer haar pro-Europese oriëntatie terug maar het idee dat het Nederland buitenlandbeleid zich moet richten op mensenrechten.
Twee borden
Het debat over het associatieakkoord vindt plaats op twee verschillende borden. Tabel 1 vat de posities van de partijen kort samen. Sommige voor- en tegenstanders hanteren met name een economisch perspectief op samenwerking met Oekraïne. Voor hen is instemming met het akkoord met name afhankelijk van de inschatting of het zal bijdragen aan welvaart in Nederland. De economische tegenstanders zien het verdrag als een zoveelste Europese afspraak die ten koste gaat van Nederlanders als werknemers en belastingbetalers. De economische voorstanders zien het juist als een kans voor Nederlandse ondernemers. Dit conflict tussen economische voor- en tegenstanders van het associatieakkoord lijkt sterk op het conflict tussen winnaars en verliezers van globalisering: de partijen nemen het op voor verschillende groepen die voordeel hebben van meer globalisering of daar met name nadelen van ondervinden.
Het zou echter onjuist zijn om het debat over het verdrag alleen maar te zien in de lijn van de discussie over meer of minder Europese integratie. Andere voor- en tegenstanders kijken juist naar de bijdrage van het akkoord aan stabiliteit, democratie, mensenrechten en vrede aan de oostgrens van de Europese Unie. Partijen delen deze waarden maar verschillen van inschatting over de effecten van ratificatie voor de geopolitieke verhoudingen: is dit een provocatie van Rusland of is het noodzakelijk om kracht te tonen tegen de Russen? Deze discussie volgt niet de lijnen van voor- en tegenstanders van Europese integratie maar lijkt veel meer op de debatten over buitenlandse politiek, zoals humanitair ingrijpen, waarbij de vraag of het Westen democratie en mensenrechten kan verspreiden ook centraal. In een analyse van de publieke opinie over het akkoord in dezelfde bundel vinden Rosema, Kanne en Klein Kranenburg een zelfde structuur in de mening van kiezers: een pro-/anti-EU dimensie en een pro/anti-Ruslanddimensie.
Geef een reactie
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.