Een heftige aanvaring tussen Pechtold en Wilders, zo werd het genoemd. Kamervoorzitter Van Miltenburg zou niet goed hebben ingegrepen. Want wat was er gebeurd? Geert Wilders had het Nederlandse parlement een ‘nep-parlement’ genoemd. Wilders begon zijn tweede termijn donderdagavond met zijn conclusie: “Als er iets is duidelijk geworden bij deze Algemene Politieke Beschouwingen, dan is het wel dat dit kabinet en deze Kamer het Nederlandse volk niet meer vertegenwoordigen.” Het politieke woordengekletter liet niet lang op zich wachten.
Zo’n sterk populistische boodschap als tijdens de APB van 2015 heeft Wilders zelden vertolkt.
Het volk tegenover De elite
Populisme – voor politicologen overigens een neutrale omschrijving – heeft een aantal kenmerken, omschreven door Cas Mudde in zijn artikel The Populist Zeitgeist (zie ook hier voor een uitwerking).
Ten eerste staat “het volk” centraal. Wat “het volk” is, kan verschillen: Soms is het de natie, soms de autochtonen, de meerderheid, of de hardwerkende burgerij. Maar het volk is goed en homogeen, met min of meer gedeelde opvattingen en belangen. Wilders benadrukte dit steeds weer. In zijn eerste termijn op woensdag, zei hij dat “het toch glashelder is wat het volk wil.” Of later: “Het echte hart van Nederland klopt daarbuiten, waar het Nederlandse volk is, waar ons volk woont. Dat is het echte Nederland.” De precieze invulling van het volk blijft in Wilders’ betoog uit, maar ook in zijn aanvallen op de regering en op andere Kamerfracties hamert hij er veelvuldig op.
Ten tweede staat dat volk recht tegenover een incompetente, corrupte of vervreemde elite. Ook die elite is homogeen, en ook die elite kan verschillend worden ingevuld. Maar die elite maakt misbruik van het volk. Wilders vulde de elite nadrukkelijk in als een Haagse, politieke elite: de regering en het parlement. Hij benadrukte de homogeniteit van de elite door het hele parlement – van links tot rechts – op een hoop te gooien. Alleen de PVV zou daarvan afwijken: “Wat ik zeg, is dat een fractie in de Kamer met twaalf zetels in deze Kamer — nog geen 10% van de Kamer — iets zegt wat miljoenen Nederlands denken.” Daarom wierp Wilders Diederik Samsom toe: “Dit toont aan, mijnheer Samsom, dat het verschil tussen die bestuurlijke politieke elite en de bevolking groter is dan ooit!” En daarom noemde hij de Tweede Kamer in zijn geheel “een nepparlement, een nepparlement dat niemand vertegenwoordigt”.
Wilders benadrukte vooral dat deze elite vervreemd zou zijn van het volk. Zo zei hij in zijn eerste termijn: “De leiding van Nederland staat aan de verkeerde kant van de geschiedenis.”. En even later: “De mensen die al deze besluiten nemen, vertegenwoordigen Nederland niet meer. Van de Nederlandse democratie wordt een lachertje gemaakt. Nog nooit was de kloof tussen de mensen thuis en de politieke elite hier in deze vergaderzaal zo groot.” Om zijn betoog af te sluiten: “Voorzitter, tot slot richt ik mij direct tot u, en ook tot de leden van deze Kamer en het kabinet. Ik zeg u allen wat ik eigenlijk zonet al gezegd heb. Ik zeg het nog een keer. Jullie zijn Nederland niet. Het hart van Nederland klopt allang niet meer in deze zaal.“
Ook in debat met Mark Rutte bleef Wilders er op hameren: “Deze Kamer vertegenwoordigt het Nederlandse volk niet meer. Wees niet blind! Luister en kijk naar de Nederlandse samenleving.”
Zijn tweede termijn begon Wilders met: “Voorzitter. Ik zei het gisteren al: als er iets is duidelijk geworden bij deze Algemene Politieke Beschouwingen, dan is het wel dat dit kabinet en deze Kamer het Nederlandse volk niet meer vertegenwoordigen.” En in debat met Pechtold stelde hij: “Het verschil tussen deze Kamer, dit nepparlement — want dat is het: een nepparlement! — en de mensen thuis [is] levensgroot.”
Een direct lijntje met ‘het volk’?
In Wilders’ eerste termijn bekritiseerde Arie Slob Geert Wilders op twee momenten, omdat Wilders zou pretenderen dat hij namens alle Nederlanders sprak. De tweede keer ging Wilders daarop in, om het te ontkennen: “Dat heb ik nooit gepretendeerd”. En strikt genomen klopt dat. Wilders zegt dat de regering en het parlement het Nederlandse volk niet representeren, maar zegt niet dat zijn partij dat wel doet.
Bovendien zit er, in elk geval retorisch, een verschil tussen ‘alle Nederlanders’ en ‘het Nederlandse volk’. De eersten zijn een verzameling individuen waarvan niet te ontkennen valt dat de overgrote meerderheid niet op de PVV stemt. Het tweede – het volk – benadrukt de homogeniteit. Het laat ruimte voor verdere invulling: het èchte, gewone, hardwerkende, oprechte volk, niet de schijn-elite en haar aanhang. Dit maakt het moeilijk Wilders klem te zetten.
Maar je kan wel zeggen dat de PVV volgens Wilders op zijn minst een bijzondere band heeft met het Nederlandse volk. Meestal is het Nederlandse volk een homogene eenheid, waar de PVV een direct lijntje mee zou hebben. Zie Wilders’ stelling in zijn eerste termijn: “Het vertrouwen in de democratie wordt ondermijnd, terwijl het toch glashelder is wat het volk wil.” Of later: “In het land heerst wanhoop, woede. En ik begrijp die wanhoop. Ik deel die woede.”
Zelfs wanneer hij die homogeniteit wat moet nuanceren – uitgelokt door andere fractievoorzitters of door te verwijzen naar opiniepeilingen – stelt hij dat zijn fractie als enige opkomt voor de grote meerderheid van de bevolking. Uit zijn tweede termijn:
“Wat ik zeg, is dat een fractie in de Kamer met twaalf zetels in deze Kamer — nog geen 10% van de Kamer — iets zegt wat miljoenen Nederlands denken. Uit de peilingen blijkt dat 50%, 60%, 70% van de Nederlanders vindt dat er niet meer asielzoekers naar Nederland moeten komen en dat een meerderheid van het Nederlandse volk vindt dat we de grenzen moeten sluiten. Dat is 50%, dat is 60%. Dat betekent dat het verschil tussen deze Kamer, dit nepparlement — want dat is het: een nepparlement! — en de mensen thuis levensgroot is.”
Wilders’ populistische boodschap is niet nieuw, wel uitzonderlijk expliciet
De klassiek-populistische boodschap in het betoog van Wilders in de Algemene Politieke Beschouwingen van 2015 was uitzonderlijk gericht en expliciet. Het vormde nadrukkelijk een rode draad in zijn betoog en interrupties. Maar nieuw was het niet. In 2014 sprak hij: “Dit kabinet snapt het niet, maar ons volk laat zich echt niet voor de gek houden. (…) De alarmbellen rinkelen overal in ons land. Behalve in Vak K, behalve hier in de kamer.” In 2013 liet hij optekenen: “Nederland heeft genoeg van dit afbraakkabinet. Nederland heeft schoon genoeg van al die belastingverhogingen. Nederland heeft genoeg van de Partij van de Arbeid en van de VVD. Nederland heeft genoeg van premier Rutte.” Ook toen zette Wilders ‘het goede, homogene volk’ tegenover ‘de elite’.
Maar waar je kan zeggen dat Wilders’ betogen in 2013 en 2014 nog primair gericht waren op de regering en bovendien toegespitst leken op specifieke thema’s, omvat de elite van Wilders in 2015 nadrukkelijk ook de rest van de Tweede Kamer.
Bart zegt
Ik wil geen poging doen om de opvattingen van Wilders inzake de betekenis van volk consistent te maken, omdat het duidelijk is dat hij zelf er afwisselend een kwantitatieve en kwalitatieve invulling aangeeft, maar ik wil wel kort op het laatste aspect ingaan.
De kwalitatieve invulling van het volk als het echte volk, de kern van de natie sluit aan op een oude traditie. Vroeger beschouwde Kuyper en de ARP zich ook als de vertegenwoordigers van de kern, van het ware, dat is calvinistische, Nederland. Hetzelfde gold voor de CHU die stelde dat Nederland een hervormd protestants karakter. Zelfs als Nederland een ongelovige meerderheid had, bleef het karakter volgens de CHU protestants. Ook de SDAP had soortgelijke opvattingen. Rechtvaardigden de marxistische wetenschappelijk onderbouwde wetten van de geschiedenis immers niet dat Troelstra in 1918 de revolutie uitriep. Toegegeven, het was halfslachtig en lang niet iedereen binnen de SDAP deelde die mening, maar deze aangestipte voorbeelden laten zien dat Wilders uitspraken in een lange traditie passen. De kwantitatieve invulling van het volk leidt al snel naar pluralisme, maar dat is een invulling van veel recentere datum.
Tom van der Meer zegt
Zeker. Matthijs Rooduijn schreef al eerder dat populisme absoluut niet alleen bij rechtse of radicale partijen te vinden zou zijn.
Bart zegt
Rooduijn schreef over iets anders, namelijk dat het (goede) volk verraden wordt door de (slechte) elite. Het gaat mij om de lijn dat er een kern is, in het geval van Wilders het echte gewone hardwerkende Nederland, en hoewel die kern de meerderheid niets heeft zijn zij het wel die Nederland tot Nederland maken.
Dit is geen standpunt dat noodzakelijk door populisten wordt ingenomen. Alle hedendaagse partijen hebben in het verleden dat standpunt eens ingenomen, behalve de katholieken want het was voor iedereen, inclusief henzelf, duidelijk dat zij de kern niet vormden. De katholieken propageerden dan ook als eersten in Nederland pluralisme en evenredigheid.
Maar dit terzijde. Het idee de ware kern van Nederland te vertegenwoordigen, en aan welke kern dus meer waarde moet worden toegekend dan aan andere groepen/opvattingen is van oorsprong dus niet zozeer populistisch, maar vooral negentiende en vroeg twintigste eeuws.
Tom van der Meer zegt
Paar snelle reacties.
Rooduijn schreef m.i. over allebei.
Wilders’ afbakening van het volk is nu juist zo wonderlijk elusief. Veel interpreaties zijn mogelijk. Niet alleen de hardwerkende Neerlander.
Populistische strategieen zijn niet nieuw. Opvattingen over het ware volk zie je vaak (zie alleen al Kuyper), en over de foute elite ook (tot oprichting D66 aan toe). Het is de combinatie die populisme maakt. Ongeacht of dat 19e eeuws is. En ongeacht of dat toen al zo benoemd werd.
Bart zegt
Een zo a-historische benadering van het begrip populisme lijkt mij weinig vruchtbaar. Dat leidt ertoe dat we niet alleen straks de aan de macht zijnde elite populistisch moeten noemen omdat ze dergelijke denkbeelden bezitten (Thorbecke onder andere) maar ook dat we tot in een ver verleden terug gaan (Romeinen en Grieken). Dat suggereert een continuïteit die er niet is.
Tom van der Meer zegt
Ik denk dat we het gebruik van het begrip populisme als analytisch instrument niet moeten verwarren met de ontwikkeling van een zgn populisme vanuit ideeëngeschiedenis.
Het eerste – het instrument – kan je gebruiken om te toetsen in hoeverre bijvoorbeeld in het oude Athene de demagogen populistische strategieën erop nahielden.
Ik ben het in zoverre met je eens dat het tweede – een min of meer coherente lijn in de geschiedenis – niet zal bestaan. Maar als we die kant op gaan, zijn er fundamentelere problemen: zo zijn begrippen als democratie door de tijd eveneens fors veranderd. Dat neemt niet weg dat je moderne definities kan gebruiken om vergelijkingen te trekken.
Bart zegt
Ik ben het helemaal met je eens betreffende het verschil tussen populisme als analytisch instrument en een ideeënhistorische benadering. Maar ik betwijfel wel of je met een moderne definitie het verleden de maat kunt nemen zonder het eigene van dat verleden te negeren. Je loopt het risico het verleden zo ‘moderner’ te maken dat het was.
Koddebeier zegt
Als je naar het aantal zetels kijkt bij de laatste peiling mag je
concluderen dat deze regering het volk niet meer vertegenwoordigd !!
Tom van der Meer zegt
Dat zou ik nooit zo stellig beweren. Als je naar de peilingen kijkt kan je stellen dat veel kiezers uit 2012 zeggen bij hypothetische verkiezingen anno nu op een andere partij te zullen stemmen. Maar er zijn geen hypothetische verkiezingen (kiezers zijn dan over het algemener conservatiever bij echte verkiezingen dan in peilingen), en voor partij A zijn is niet hetzelfde als tegen partij B zijn. Bovendien werd in 2012 geen stem gegeven voor een regering (maar voor een partij) en niet met een geldigheidsduur tot de volgende opiniepeiling (maar tot het einde van de zittingsperiode). Dit nog los van alle kritiek op peilingen.