PVV-leider Geert Wilders hamerde er tijdens de Algemene Beschouwingen meerdere keren op: Nederlandse volksvertegenwoordigers op nationaal en lokaal niveau zouden met name bij immigratie- en integratievraagstukken uit de pas lopen met het electoraat. Heeft Wilders gelijk?
Ik ben momenteel bezig met een aantal studies over de vertegenwoordigende democratie in Nederland. Dit zijn lopende studies, dus de resultaten zijn nog niet gepubliceerd in vakbladen. Ik heb nog even getwijfeld of ik deze voorlopige resultaten moest delen, maar soms sluit de actualiteit zo naadloos aan bij je eigen onderzoek dat je eigenlijk geen keuze hebt. Bij deze dus…
Samen met Mathilde van Ditmars, Wouter Schakel en Sarah de Lange heb ik in één van deze studies de politieke standpunten van het electoraat vergeleken met de standpunten van gemeenteraadsleden. We gebruiken hiervoor het Nationaal Kiezersonderzoek (NKO) van 2012, een grootschalige enquete onder duizenden Nederlanders, en een eigen enquete onder bijna 800 raadsleden, uitgevoerd door Mathilde in het najaar van 2012. We hebben de raadsleden precies dezelfde vragen voorgelegd als in het NKO om de vergelijking tussen de twee groepen zo zuiver mogelijk te houden. Verschillende onderwerpen passeren de revu, van Europese integratie tot inkomensongelijkheid, van asielbeleid tot strenger straffen.
(Op het moment wil ik volstaan met de constatering dat de steekproef onder raadsleden representatief is voor de totale groep raadsleden op grond van leeftijd, geslacht, opleiding, land van herkomst, en politieke partij. Bij publicatie van de studie zullen we uiteraard details en datasets vrijgeven.)
Asielzoekers
Laten we eerst kijken of de gehele groep gemeenteraadsleden en het electoraat het eens zijn over het verder toelaten van asielzoekers. Let wel, we kunnen met onze data niet achterhalen hoe goed vertegenwoordiging per gemeente werkt. Daarvoor zouden we honderden burgers per gemeente moeten ondervragen en dat is financieel onhaalbaar (althans, als je gebruik wilt maken van een hoogwaardige gelote steekproef.)
De letterlijke vraag die we gebruiken is al volgt: “Sommige mensen vinden dat Nederland meer asielzoekers moet toelaten. Anderen dat Nederland de asielzoekers die hier al zijn zoveel mogelijk moet terugsturen naar het land van herkomst. Waar zou u uzelf plaatsen, waarbij de 1 betekent dat er meer asielzoekers worden toegelaten en de 7 dat asielzoekers moeten worden teruggestuurd?” Deze vraag wordt al twintig jaar gesteld in het NKO en wij hebben de vraagstelling overgenomen voor de raadsleden-enquete.
In de onderstaande figuur staan de frequentieverdelingen voor raadsleden en burgers. Met andere woorden, de y-as laat zien hoeveel procent van de respondenten we terugvinden per categorie. Een kwart van zowel de raadsleden als het electoraat zitten dus in de middelste categorie. Toch laat de figuur ook zien dat raadsleden over het algemeen een coulanter asielbeleid steunen dan burgers.
Congruentie
De overlap in de verdelingen (het grijze vlak in de bovenstaande grafiek) is een mogelijke maat voor de kwaliteit van politieke vertegenwoordiging. Die overlap – ook wel ‘congruentie’ genoemd in de vakliteratuur – laat namelijk zien in hoeverre gekozene en kiezer dezelfde standpunten delen.
Maar wat zegt nou zo’n score van 82%? Is het veel of weinig? Het is mijns inziens zinvoller om dit in relatieve, niet in absolute zin te duiden. In de onderstaande figuur staan eerst de congruentiescores voor een aantal andere onderwerpen. Ook dit zijn vragen waarop raadsleden en kiezers zichzelf op 7-puntsschalen hebben geplaatst. (De zwarte balkjes rondom de congruentiescores zijn gebootstrapte onzekerheidsmarges. Die marges ontstaan omdat we werken met steekproefgegevens die sampling error bevatten.)
Als het gaat om nivelleringshoudingen sluiten raadsleden en burgers het best op elkaar aan, terwijl de vertegenwoordiging iets slechter werkt op culturele onderwerpen en Europese integratie. Raadleden zijn wat eurofieler en multicultureler dan het electoraat en zijn bovendien voorstander van lichtere straffen. Maar de verschillen tussen de onderwerpen zijn niet bijster groot. We gaan pas grote verschillen in vertegenwoordiging zien als we het electoraat verder opsplitsen naar opleidingsniveau.
Diplomademocratie
Mark Bovens en Anchrit Wille hebben een aantal jaar terug aandacht gevraagd voor de ongelijke vertegenwoordiging van hoger en lager opgeleiden. In hun boek ‘Diplomademocratie’ schetsen zij een beeld van de Nederlandse democratie waarin lager opgeleiden uit de politiek zijn verdwenen. Politiek zou een aangelegenheid zijn geworden van hoger opgeleiden voor hoger opgeleiden.
De onderstaande figuren laten weinig aan de verbeelding over. Raadsleden blijken inderdaad vrijwel identieke standpunten in te nemen als hoger opgeleiden (= afgerond HBO of hoger). Middelbaar opgeleiden ( = afgerond MBO, HAVO, VWO) worden iets slechter vertegenwoordigd, terwijl de raadsleden en lager opgeleiden (= afgerond VMBO en lager) het nog minder eens zijn over asielbeleid.
Hetzelfde patroon zien we voor nagenoeg alle onderwerpen:
Wilders heeft een punt, maar…
Deze resultaten tonen aan dat raadsleden als geheel geen ideologische afspiegeling vormen van het electoraat. Er bestaat grote overeenstemming tussen de maatschappijvisie van lokale politici en die van hoger opgeleiden, maar de politieke vertegenwoordiging van lager opgeleiden is beduidend minder, met name op sociaal-culturele onderwerpen als Europese eenwording, strenger straffen en immigratie en integratie. Wat dat betreft heeft Wilders geen ongelijk wanneer hij stelt dat (lokale) volkvertegenwoordigers uit de pas lopen met het electoraat.
En toch laat ook Wilders zijn achterban in de steek. Laten we niet vergeten dat de PVV op lokaal niveau in slechts twee gemeentes, Almere en Den Haag, aan de verkiezingen heeft meegedaan. Het gat tussen electoraat en raadsleden zou best opgevuld kunnen worden door de PVV als deze zou besluiten om in meer gemeentes mee te doen. Raadsleden van lokale partijen vullen dit gat tot op zekere hoogte, maar zijn toch minder monocultureel dan de PVV (en als groep bovendien heterogener). Wilders mag dan een punt hebben over de ondervertegenwoordiging van lager opgeleiden, maar op lokaal niveau laat hij die groep net zo goed in de steek als de gevestigde partijen waar hij zo graag tegen tekeer gaat.
P.S.
Op nationaal niveau is de situatie overigens nog erger. We zullen hier op een ander moment over schrijven, maar Wouter Schakel heeft de bovenstaande methode losgelaten op enquetes onder Kamerleden uit 1989, 2001 en 2006 en daaruit blijkt dat de standpunten van lager opgeleiden (en trouwens ook van lagere inkomens) dramatisch afwijken van de standpunten van kamerleden. Een ‘nepparlement‘ zou ik het niet noemen, maar de Tweede Kamer vormt allerminst een politieke afspiegeling van het electoraat. En dat in een land met één van de meest proportionele kiesstelsels ter wereld…
Gerard zegt
De sneer naar Wilders is grote flauwekul. Het staat de PVV vrij mee te doen in net zo veel of weinig gemeenten als zij wil. Dat bepaalde kiezers door de gesignaleerde lacunes niet worden vertegenwoordigd, valt de PVV evenmin aan te rekenen als de plaatselijke postbode.
Armen Hakhverdian zegt
De plaatselijke postbode is geen gekozen volksvertegenwoordiger die z’n collega’s de maat neemt over slechte vertegenwoordiging van het volk. Wilders wel.
Gerard zegt
De sneer naar Wilders is grote flauwekul. Het staat de PVV vrij mee te doen in net zo veel of weinig gemeenten als zij wil. Dat bepaalde kiezers door de gesignaleerde lacunes niet worden vertegenwoordigd, valt de PVV evenmin aan te rekenen als de plaatselijke postbode.
Armen Hakhverdian zegt
De plaatselijke postbode is geen gekozen volksvertegenwoordiger die z’n collega’s de maat neemt over slechte vertegenwoordiging van het volk. Wilders wel.
Bob Lagaaij zegt
Dit lijkt me een heel interessant onderzoek. Al vrees ik dat het weinig of niets aan de bestaande situatie zal veranderen.
De PVV is organisatorisch een fenomeen: een club met 1 lid.
Dat belemmert plaatselijke activiteiten.
Bob Lagaaij zegt
Dit lijkt me een heel interessant onderzoek. Al vrees ik dat het weinig of niets aan de bestaande situatie zal veranderen.
De PVV is organisatorisch een fenomeen: een club met 1 lid.
Dat belemmert plaatselijke activiteiten.
LJMB zegt
Een slechte afspiegeling hangt juist samen met evenredige vertegenwoordiging. In Nederland bepalen vooral politieke partijen wie er in het parlement komt. Zij zetten immers kandidaten hoog, laag of niet op de lijst. Wil je een betere afspiegeling, dan zul je de politieke partij uit het kiesrecht moeten halen en overgaan op kiesstelsels als single non-transferable vote (SNTV) of limited vote.
Armen Hakhverdian zegt
Partijen houden vaak rekening met afspiegelingscriteria op andere terreinen (geslacht, etniciteit, regio), hoewel daar zeker verbetering in aan te brengen is. Maar proportionaliteit is over het algemeen juist goed voor afspiegeling (http://mattgolder.com/files/research/ajps2.pdf).
LJMB zegt
Als je het met een meerderheidsstelsel (d.w.z. éénpersoonsdistrictenselsel) vergelijkt wel. Maar ik had het dan ook over SNTV/limited vote (met één district van 150 zetels). Minderheden worden dan -net als nu- goed vertegenwoordigd, maar je hebt dan wel het voordeel van individuele kandidaatstelling. Personen die nu door partijen geweerd worden op de kandidatenlijsten (zoals blijkbaar laagopgeleiden), maken dan ook een kans verkozen te worden. En ook niet onbelangrijk: doordat Kamerleden dan geheel onafhankelijk van politieke partijen kunnen opereren, wordt wellicht “stemmen zonder last” eindelijk een feit.
Kobus zegt
Als je als Nederlanders ingezetene wat voor probleem dan ook hebt, terecht of onterecht, groot of klein… Altijd krijg je te horen: dat moet je zelf oplossen, je mag niet naar de overheid kijken. Je bent zelf verantwoordelijk, de overheid is geen geluksmachine. (en nogmaals los van het onderliggende probleem… het gaat me om het mantra als antwoord).
Kom je echter van buiten – is het precies omgekeerd. Maakt weer niet uit waarom je huis en haard verlaat. De overheid zal zich over u ontfermen, we gaan alles voor u regelen en alles is voor u gratis.
Dat verschil is voor mij erg opvallend. En wordt door niemand genoemd.
Kristof zegt
Mooi onderzoek. Twee kleinere punten: Wilders heeft het als goede populist over het volk als 1 geheel, dus volgens zijn eigen criterium vergelijk je best met het hele volk, en daar is de overlap best wel groot te noemen toch?
Dan ten tweede, je lijkt heel erg uit te gaan van het ‘delegate’-model van Raadsleden, maar je kan ze natuurlijk ook zien als ’trustees’ (die kiezers kunnen wegstemmen als ze het er na verloop van tijd niet mee eens zijn). De vraag rijst dan of kiezers een afwijking belangrijk genoeg vinden om de politici ervoor ‘af te straffen’.
Armen Hakhverdian zegt
Dan moet er wel een alternatief zijn voor degene die je wegstemt.
Kristof zegt
In een proportioneel stelsel is dat er meestal toch? Bovendien laat je frequentieverdeling zien dat er raadsleden over het hele spectrum te vinden zijn. De PVV heeft niet het monopolie op het ’terugsturen’-standpunt.
Gerard zegt
Verder staat het eenieder vrij zelf een partij op te richten.
Armen Hakhverdian zegt
De achilleshiel in Nederland zit hem in het links-autoritaire kwadrant. In die vijver wordt nauwelijks gevist. En ja, ik denk dat proportionaliteit goed is voor afspiegeling, dus moet je nagaan hoe dit soort plaatjes eruit zouden zien in meerderheidsstelsels (of met een hoge kiesdrempel).
Tjitske Akkerman zegt
Ik dacht dat de PVV nu juist met veel succes in deze vijver vist
Bart zegt
Een intrigerend stuk dat veel vragen oproept.
Eerst een puntje ter opheldering. Bedoel je met electoraat alle kiesgerechtigden of de opgekomen kiezers? Dat maakt nogal verschil gezien de lage opkomst onder lager opgeleiden.
Verder zou ik een kanttekening willen zetten bij de studie van Bovens & Wille. Inderdaad zaten er tijdens de hoogtijdagen van de verzuiling meer lager opgeleiden in het parlement en in andere organen, maar mag je daaruit afleiden dat de opvattingen van lager opgeleiden toen beter waren vertegenwoordigd? De meeste van deze personen werden tijdens hun carriere door de zuil gesocialiseerd zodat ze qua opvattingen heel dicht lagen bij de hoger opgeleiden binnen de zuil. Dat veranderde pas in de jaren zestig toen de zuilen afbrokkelden. Voor die tijd zorgde de overkoepelende ideologie er wel voor dat iedereen in de pas liep.
Maar wij mij vooral intrigeert is wat de onderzoekers hiermee willen zeggen. Is dit onderzoek deel van debunking representative democracy of is het toeval dat dit nu net in deze tijd wordt uitgevoerd waarin kritiek op het vertegenwoordigend stelsel overheerst? Is het een impliciet pleidooi voor een paneldemocratie of nog meer directe democratie? Je kunt ook zeggen dat het lager opgeleiden vrij staat meer naar de stembus te gaan en op hun mede lager opgeleiden te stemmen. Dat doen ze echter blijkbaar niet. Het argument dat de PVV zijn achterban in dit opzicht in de steek laat, geldt niet want je constateert hetzelfde in nog sterker mate voor het nationaal niveau. Lager opgeleiden kunnen ook stemmen op partijen die meer bij hun eigen opvattingen liggen. Kortom, graag iets meer context over het doel van dit onderzoek, waarvoor overigens niets dan hulde.
Armen Hakhverdian zegt
Dank voor de reactie! Allereerst, het gaat hier om kiesgerechtigden, niet om opgekomen kiezers. Mensen die politiek actief zijn tonen inderdaad hogere congruentie met raadsleden (en kamerleden).
Over de vergelijking met de verzuilde tijd kan ik slechts speculeren, want er bestaat uit die periode geen hoogwaardige data over publieke opinie of standpunten van kamerleden. De veranderingen door de tijd heen zijn wel beperkt te onderzoeken op het nationale niveau vanaf begin jaren negentig tot nu (de raadsleden-enquete is slechts op één punt in de tijd gehouden) en daaruit blijkt dat de overlap in standpunten tussen kamerleden en electoraat wel enigzins afneemt. Oftewel, vertegenwoordiging is iets slechter geworden, maar of dat één-op-één te linken is aan het toegenomen onderwijsniveau van kamerleden durf ik niet zo stellig neer te zetten. Maar het zou me niet verbazen.
En over de implicaties kan ik kort zijn: daar worstel ik zelf ook nog mee. Het risico van het publiceren van voorlopige resultaten is natuurlijk dat we die context en implicaties waar je om vraagt nog niet scherp hebben. Is dit bijvoorbeeld een verkapt pleidooi voor meer lager opgeleiden in vertegenwoordigende organen? Ik denk dat mijn voornaamste punt is dat opleiding (of scholing in het algemeen) niet alleen een instrument is om vaardigheden op te doen, maar dat er ook normatieve aspecten zijn waar we rekening mee moeten houden. Mensen worden gesocialiseerd wanneer ze in verschillende onderwijstracks instromen en zullen daardoor een andere maatschappijvisie (en ideologie) ontwikkelen.
P.S. Het staat lager opgeleiden zeker vrij om op lager opgeleiden te stemmen, maar op nationaal niveau is dat slechts een theoretisch punt. Meer dan 90% van de kamerleden heeft namelijk een afgerond HBO of universitair diploma.
Jaap Dronkers zegt
Het hoogtepunt van het percentage laag geschoolden was niet tijdens het hoogtepunt van de verzuiling 1945-’60 maar tijdens het interbellum. Dit was dankzij de invoering van het algemeen kiesrecht en het grote aantal parlementszetels van SDAP, KVP en ARP, waarin relatief veel vakbondsbestuurders zaten. In die tijden konden de meeste slimme arbeiders niet verder komen dan de lagere school (of een enkel jaar ULO=uitgebreid lager onderwijs). De kweekschool was toen een van de weinige stijgingskanalen binnen het onderwijs (via ulo/mulo). Zie verder de voetnoten in J. Dronkers, 1978. “De stijging van intelligentie-scores”. Hollands Maandblad 19:15-19 (http://apps.eui.eu/Personal/Dronkers/articles/HollandsMaandblad1978.pdf). De vakbond was in het interbellum het andere stijgingskanaal voor slimme arbeiderskinderen: het bestuurslidmaatschap was daarbij tussenstation, het parlement een eindstation. Omdat die laaggeschoolde vakbondsbestuurders relatief goed vertegenwoordigd waren in de SDAP, KVP en ARP waren er ook relatief veel laaggeschoolden in het parlement. De post-1945 samenstelling van het parlement is een “nabrander” van de “meer representatieve” samenstelling tijdens het interbellum. De blijkbaar door politicologen vergeten dissertatie van J.Th.J. van den Berg “De toegang tot het Binnenhof. De maatschappelijke herkomst van de Tweede-Kamerleden” uit 1983 laat deze verschuiving in samenstelling van het parlement tussen interbellum en post-1945 duidelijk zien. De opnieuw hier opgerakelde kwestie van de afwijkende samenstelling van het parlement dateert al vanaf de jaren ’70 van de vorige eeuw, en is dus niet kenmerkend voor paars, of 21ste eeuw
Bart zegt
Ik geloof niet dat iemand beweerd heeft dat het hoogtepunt van de verzuiling de periode 1945-1960 betrof. Ik denk dat we, afgaande op onder andere de verkiezingsuitslagen en de leerlingaantallen van het bijzonder onderwijs, de gehele periode 1920-1960 als verzuild kunnen beschouwen. Overigens is het hele concept verzuiling inmiddels zo verguist onder historici dat bijna niemand het meer in de mond durft te nemen.
Van den Berg heeft zijn onderzoek later nog aangevuld, onder andere in: Parlementariërs in tijden van politieke turbulentie, in: Aarts, Van der Kolk en Rosema, Een verdeeld electoraat. De Tweede Kamerverkiezingen van 2006, waarin data van 1970-2006 zijn opgenomen.
Jaap Dronkers zegt
Leerling aantallen zijn een slechte indicator voor kracht van verzuiling. Het basisonderwijs in 1920 was nog niet sterk verzuild: de meerderheid van de leerlingen zat nog in het openbaar onderwijs. Dat is niet raar want de wet lager onderwijs die de onderwijspacificatie moest realiseren werd pas in 1920 aangenomen. Na 1920 nam het percentage leerlingen in het niet-openbare onderwijs (is meer dan alleen katholiek & protestant onderwijs) gestaag toe. Pas in periode 1945-1960 steeg dat percentage leerlingen in het niet-openbaar onderwijs niet verder. Overigens, na 1960 daalde het percentage leerlingen in het niet-openbaar onderwijs, ondanks secularisering & afnemende macht christelijke partijen, niet (zie A. B. Dijkstra, J. Dronkers & R. Hofman (red.), 1997. “Verzuiling in het onderwijs. Actuele verklaringen en analyse”. Groningen: Wolters-Noordhoff). Kortom, leerling aantallen zijn geen goede indicator voor de mate van verzuiling in het onderwijs.
Bart zegt
Beste Jaap,
Je hebt gelijk. Leerlingenaantallen bijzonder (confessioneel) onderwijs zijn een slechte indicator voor een periodisering van de verzuiling. Dan kunnen we ons beter bepalen tot de eveneens genoemde verkiezingsuitslagen. Op basis daarvan kunnen we in ieder geval wel zeggen dat de hoogtijdagen van de verzuiling in de periode 1920-1960 lagen. En om deze constatering ging het tenslotte. Centraal in dit topic staat immers de vraag of de aanwezigheid van meer laagopgeleiden ook leidt tot een betere vertolking van de standpunten van lager opgeleiden. En wanneer we dan de periodisering van het onderzoek verder laten teruggaan dan de jaren 1990 dan blijkt dat daar heel wat meer haken en ogen aan zitten dan de analyse van een korte tijdsreeks wellicht doet vermoeden.
nimh zegt
Ik moet eerlijk zeggen dat ik nog niet wist dat het concept verzuiling inmiddels verguist is geraakt onder historici – zit misschien al te lang in het buitenland. Kan natuurlijk lukraak gaan googlen, maar heb je (of iemand anders) misschien een link of citatie of twee bij de hand waar ik daar meer over kan lezen? Dank!
Bart zegt
Jij ook bedankt voor je reactie!
De keuze om de raadsleden te vergelijken met de kiesgerechtigden heeft, gezien de lage opkomst bij raadsverkiezingen, vermoedelijk grote effecten op de resultaten van het onderzoek. Is die keuze gerechtvaardigd? Waarom moeten de opvattingen van degene die niet hebben gekozen ook worden meegerekend om de ‘kloof’ in opvattingen tussen raadsleden en electoraat te meten? Hebben de thuisblijvers niet de keuze gemaakt om niet vertegenwoordigd te worden? Er valt evenveel, en mijn inziens zelfs meer, voor te zeggen om te vergelijken met de opvattingen van de opgekomen kiezers.
Het vraagstuk over de representatie van standpunten van lager opgeleiden lijkt me inderdaad lastig. Ik noemde het voorbeeld van de verzuiling vooral om te laten zien dat laag opgeleiden niet per se standpunten van laag opgeleiden vertolken evenmin als dat hoog opgeleiden geen standpunten van laag opgeleiden kunnen of willen vertolken. Om het achterblijven van de vertolking van standpunten van lager opgeleiden te verklaren met het opleidingsniveau van de raadsleden lijkt me methodologisch dus best lastig. Wanneer we een langere termijn in ogenschouw nemen, is dat verband misschien wel zwakker dan tegenwoordig. Dan zal eerst verklaard moeten worden waarom er in de huidige tijd wel een mogelijk sterk verband bestaat.
Eric Schliesser zegt
Goed stuk, Armen. Het is goed dat je aandacht hebt voor hoe lagere klassen/opgeleiden slecht vertegenwoordigd worden; deze slechte representatie zorgt voor heel veel problemen in de democratische besluitvorming en discussies. Maar op een punt ben ik het met je oneens. In een *representatieve* democratie moeten parlementsleden niet zozeer een afspiegeling van het electoraat vormen, maar juist tot een onafhankelijk oordeel komen (dat is in de grondwet het ‘zonder last’ aspect). Dit is dan ook het aristocratisch element in een Liberale democratie. (Dat inmiddels door partijdiscipline uitgehold is.) Om het anders te zeggen kiezers moeten hun vertegenwoordigers kunnen vertrouwen dat ze tot een beter oordeel komen dan henzelf (o.a. omdat ze verschillende belangen moeten wegen, meer tijd en aandacht voor feiten en standpunten hebben, enz.).
Wouter Schakel zegt
Dit is een begrijpelijk standpunt, maar er zijn een aantal argumenten tegenin te brengen. Ten eerste moeten we onthouden dat het hier nog niet om beleid gaat; het gaat eerder om de standpunten die in het parlement worden geuit. En zelfs iemand als John Stuart Mill, die het verder met je eens zou zijn, pleitte voor het parlement als een plek waar alle heersende opvattingen in de samenleving verdedigd konden worden (zie hoofdstuk 5 van zijn Considerations on Representative Government). Dat komt hierdoor in gevaar.
Een ander bezwaar op deze redenering is dat het aanneemt dat er zoiets is als een “beter oordeel” dat door volksvertegenwoordigers bereikt kan worden. Voor zover ik kan zien is de realiteit niet zo simpel. In veruit de meeste gevallen zijn er slechts verschillende belangen aan verschillende kanten van een beleidsterrein en is het niet mogelijk om te zeggen welk oordeel goed en welk oordeel slecht is.
Verder maakt dit “aristocratisch element” het veel makkelijker voor geconcentreerde belangen, waaronder lobbygroepen en grote bedrijven, om het beleidsproces te beïnvloeden. Dus zelfs als er zoiets is als een objectief oordeel en zelfs als de bedoeling achter de onafhankelijkheid van vertegenwoordigers goed is, dan is het zeer de vraag of dit in de praktijk ook zo nobel werkt.
Tenslotte is de hele houding extreem paternalistisch; het impliceert dat het volk alleen vrij is om te kiezen wanneer het de juiste keuze maakt. Noam Chomsky zei ooit: als we niet geloven in de vrije meningsuiting van opvattingen die we verachten, dan geloven we er helemaal niet in. Wat mij betreft geldt precies hetzelfde voor de vertegenwoordiging van diezelfde opvattingen.
Armen Hakhverdian zegt
Eén van mijn favoriete tegeltjeswijsheden van Schattschneider is: “Nobody knows enough to run the government.”
Eric Schliesser zegt
Waarde Heer Schakel,
Ik ben het met u eens dat het goed zou zijn als alle belangrijke opvattingen in het parlement besproken zouden worden, en daarom ben ik het ook met Armen eens dat het een probleem is dat de opvattingen van laag opgeleiden en minder bedeelden zo weinig in het parlement verwoord worden. (Dit probleem doet zich op veel beleidsvlakken voor–niet alleen op die waarop Geert Wilders focust.)
Ik ben het met u eens dat de realiteit niet zo simpel is (en gaf ook aan dat partijdiscipline een deel van het probleem is.)
Dat de grondwet paternalistische trekjes heeft is me niet onbekend; om dat ‘extreem’ te noemen gaat me wat ver.
Bart zegt
Het uitgangspunt van de studie laat me niet los. Je schrijft dat volgens Wilders de opvattingen van Nederlandse volksvertegenwoordigers uit de pas lopen met het electoraat. Ik betwijfel of Wilders zo’n duidelijke vergelijking maakt. In plaats van electoraat spreekt hij net zo gemakkelijk over de kiezers of over het Nederlandse volk. Dat heeft grote gevolgen voor de uitkomst. Ik wees er eerder al op dat vergelijking van de opvatting van de raadsleden met de kiezers (dat zijn degenen die naar de stembus zijn gegaan) vermoedelijk tot meer overlap zal leiden van de opvattingen van beide groepen. Wat de gevolgen zijn van een vergelijking tussen volksvertegenwoordigers en het Nederlandse volk is nog onduidelijker. Is het Nederlandse volk hetzelfde als het electoraat voor de gemeenteraadsverkiezingen? Niet volgens Wilders lijkt me, want die zal de niet-Nederlanders met stemrecht voor de gemeenteraad niet tot het Nederlandse volk willen rekenen. De vraag of vergeleken wordt met het electoraat of met de kiezers of met het volk/de bevolking lijkt mij daarom meer aandacht te verdienen dan ze nu krijgt.
Armen Hakhverdian zegt
Overlap tussen volksvertegenwoordigers en opkomende kiezers is inderdaad hoger dan die tussen volksvertegenwoordigers en kiesgerechtigden. Opkomst en opleiding correleren namelijk. Maar één van de redenen waarom lager opgeleiden niet stemmen is omdat zij zich over het algemeen ondervertegenwoordigd voelen. Gebrek aan afspiegeling heeft gevolgen voor houdingen van burgers over het politiek systeem (zie hier bijvoorbeeld voor het geval geslacht http://www.u.arizona.edu/~mishler/RepNexus_JOPREV604.pdf).
En tja, wat Wilders onder ‘volk’ verstaat is inderdaad een goeie. Tom heeft daar vandaag een stukje over geschreven. Uiteraard bedoelt Wilders niet het voltallige electoraat. Maar mijn doel is niet zozeer om Wilders gelijk te geven, maar om zijn hyperbool aan te grijpen om te laten zien dat standpunten van burgers in ongelijke maten gedeeld worden door volksvertegenwoordigers.
Sander zegt
Klinkt als een vicieuze cirkel: de lager opgeleiden voelen zich niet genoeg gerepresenteerd, verliezen vertrouwen in het parlement en stemmen daardoor minder, waardoor ze nog minder worden gerepresenteerd worden, hierdoor weer minder tevreden worden en minder stemmen, etc. Ik vraag me hierbij toch af wanneer dit besef tot de lager opgeleiden doordringt en ze meer gaan stemmen. Ze kunnen dan wel geen vertrouwen hebben in de politiek, maar uiteindelijk zijn ze toch beter af wanneer ze stemmen, ongeacht of de politiek wat met hun stemmen doet. Niet geschoten is altijd mis.
Bart zegt
Om deze reden vind ik dat de afschaffing van de opkomstplicht een slechte keuze was. Op dit punt is een vergelijking met Belgie mogelijk interessant. Het is een van de weinige landen die de opkomstplicht heeft gehandhaafd. Lager opgeleiden stemmen daar veel vaker dan in Nederland, maar voelen die zich daardoor ook beter vertegenwoordigd?
Cerridwen zegt
Nemen jullie ook de mogelijke verklaring mee dat de aard van het werk de opvattingen van raadsleden (en andere vertegenwoordigende politici) beïnvloed? Voor andere beroepsgroepen is dit direct duidelijk, maar het lijkt mij dat politici hierin niet anders zijn.
Het staat kiezers vrij om welke opvatting dan ook te hebben, maar als bestuurder kom je er snel genoeg achter dat in de praktijk niet alle opvattingen even haalbaar of praktisch zijn. Per definitie steunt meer dan de helft van de raadsleden het college, en blijft hun opvatting dus binnen de kaders van dat college. En aangezien niemand, hoe generalistisch ook, het hele politieke speelveld kan overzien, is er veel specialisatie in onderwerpen, waardoor je mening kan gaan afwijken van die van de kiezers.
Dat is denk ik ook een van de verklaringen waarom regeringspartijen zo vaak verlies lijden bij de volgende verkiezingen: de praktijk van het regeren dwingt tot het innemen van impopulaire standpunten, hetzij door de noodzaak een compromis te sluiten, hetzij door praktische beperkingen.
Armen Hakhverdian zegt
Goed punt, dank hiervoor!
Cerridwen zegt
Een uitbreiding hierop, het zou zelfs zo kunnen zijn dat een kleine mismatch tussen de mening van parlementariërs en kiezers juist gezond is, analoog aan dat een beetje werkloosheid goed is voor de doorstroming. Een mening is immers geen statisch gegeven, en bovendien beïnvloeden kiezers en gekozenen elkaars mening. Veranderen van mening kost echter tijd, dus is er al snel sprake van een mismatch.
Het accomoderen voor verschuivende meningen van het electoraat is een van de redenen om regelmatig verkiezingen te houden, zo kan de match zich weer herstellen.
Jantine Oldersma zegt
Denk aan Burke’s ‘Parliament is a deliberative assembly’. Juist door serieus mee te discussieren verander je van mening
Tjitske Akkerman zegt
Als het op nationaal niveau nog dramatischer is, word ik heel nieuwsgierig naar een verklaring voor deze mismatch. De PVV heeft landelijk toch met veel succes deze niche in de kiezersmarkt aangeboord, maar is er desondanks nog steeds een dramatische kloof? Nog even ook een opmerking over afspiegeling: afspiegeling van standpunten is lijkt me belangrijk voor een goede vertegwoordiging. Maar in het onderzoek wordt direct verband met en nadruk op sociale kenmerken gelegd en dat is een minder aantrekkelijke notie van afspiegeling. En dan rijst de vraag: afspiegeling van standpunten vereist ook dat saliency mmegenomen wordt, want je hebt nooit een aanbod dat perfect beantwoord aan ieders vraag.
Rob Franken zegt
Zihni Özdil zei iets dergelijks in een interview op nu.nl: http://www.nu.nl/weekend/4128760/vertegenwoordigt-wilders-het-volk-of-lijdt-hij-grootheidswaanzin.html
Maar U geeft er een keurige onderbouwing bij.
De tweet van Jan Vos (PvdA) intrigeerde me echter ook.
Hij meent net als Pechtold (niet met zoveel woorden, maar toch) het patroon te herkennen, waarmee Hitler uiteindelijk de democratie aan de kant zette, gebruikmakend van die gebrekkige congruentie tussen de “politiek” en de mening van de “lager opgeleiden”. Dat zou het gedrag van Wilders tot een voorspelbaar sociologisch verschijnsel reduceren.
Is er ook historische onderbouwing voor zo’n patroon?
Zo’n patroon zou er als volgt uit kunnen zien:
1. de democratie wordt in feite uitgevoerd door een politieke elite
2. sommige partijen (b.v. D66) doen hun best om de democratie versterken door meer mensen (lees: de “lager opgeleiden”) te betrekken bij de democratie
3. Als die emancipatie van de “lager opgeleiden” lukt, dan blijkt dat die mensen allemaal defensieve standpunten innemen die sterk afwijken van de politiek elite, en ze diskwalificeren de oude politieke elite (“nepparlement”, “zakkenvullers”)
4. Eén leider, die zegt de spreken namens “het volk” (lees: de “lager opgeleiden”), krijgt langs democratische weg de macht (b.v. Hitler) en schaft vervolgens dat gediskwalificeerde parlement af
5. Er volgen een paar jaar van grote bloei onder de nieuwe leider en hij omringt zich met corrupte meepraters
6. De machtsbasis van de corrupte omgeving van de nieuwe leider moet in stand gehouden door steeds meer onderdrukking en geweld tegen het eigen volk => de dictatuur is ontstaan
7. Om de aandacht van de onderdrukking af te leiden wordt er een gemeenschappelijke vijand bevochten (joden, moslims, het kapitalistische westen) die iedereen herkent, dus is de onderklasse weer eventjes tevreden
8. De fase van onvoorstelbaar bloedvergieten van die geïdentificeerde vijand treedt nu aan
9. De dictatuur wordt in een bloedige strijd verslagen door interne en/of externe tegenstanders, die uiteraard de democratie prediken, als tegenhanger van de dictatuur (“dit nooit meer!”)
10. terug naar stap 1
Rob Franken zegt
Jammer dat jullie, politicologen hier niet meer op gereageerd hebben. Pechtold en Vos identificeerden de uitspraken van Wilders als uiterst gevaarlijk voor de democratie. Ze meenden een patroon te herkennen dat ze eerder hadden gezien, lees: in het Duitsland van voor de oorlog. Als het de politicologie zou lukken om dat patroon te beschrijven met onderbouwing van historische data, dan lukt het misschien ook om de knoppen te vinden om dat gevaarlijke patroon te doorbreken. Maar jullie blijven stil.
Armen Hakhverdian zegt
Beste Rob, dank voor je reactie en je engelengeduld. Ik ben niet van de Godwins, helemaal niet als realistisch scenario voor de ontwikkeling van de vertegenwoordigende democratie. Je opsomming hierboven kan ik volgen tot het einde van je vierde punt (‘schaf dat parlement af’). En de gemeenschappelijke vijand uit je 7e punt bestaat al. Wilders’ idee van ‘het volk’ (voorheen Henk en Ingrid) is namelijk bepaald geen inclusieve term.
Marco de Baar zegt
Is dit effect volledig toe te schrijven aan het feite dat volksvertegenwoordigers waarden delen met de hoger opgeleiden? Of hebben daarnaast hoger opgeleiden reëlere verwachtingen van wat het politieke proces kan opleveren en hoe gebonden politici zijn aan nationale en internationale wetten en verdragen?
Ik heb vaak de indruk dat het laatste een grote rol speelt, maar heb daar natuurlijk geen gegevens over.
Armen Hakhverdian zegt
Dat zou kunnen, maar wetten en verdragen zijn ook een gevolg van een beleidsproces waarin een groep met meer cosmopolitische houdingen dominant is. Europese integratie is daar het schoolvoorbeeld van. Geen van de grote Europese verdragen is voorlegd aan het NLse electoraat (met uitzondering van het Grondwettelijke Verdrag en we weten hoe dat afliep).
Marco de Baar zegt
dank!