Afgelopen weekend was het naast Valentijnsdag ook Global Divestment Day. Op deze dag zijn er wereldwijd 450 acties ondernomen om aandacht te vragen voor alternatieven voor fossiele energie. Of, in de woorden van de organisatie: “We are demanding institutions to do what is necessary to avert the climate crisis by divesting from fossil fuels. Together, we are making fossil fuels history.”
Of deze slogan nu meer mensen zal overtuigen, is te betwijfelen. Recent wetenschappelijk onderzoek van Schuldt, Roh and Schwarz in Amerika laat zien dat Republikeinen minder vertrouwen hadden in wetenschappelijk onderzoek naar het klimaat als het bericht over dit onderzoek de woorden global warming gebruikt in plaats van het woord klimaatverandering.
Partijvoorkeur en wetenschappelijk bewijs
Het wetenschappelijk debat is bij uitstek een plaats waar partijvoorkeur geen rol zou moeten spelen: wetenschappelijk bewijs is onafhankelijk en onpartijdig! Dat in de discussie over de implicaties van het wetenschappelijk onderzoek, bijvoorbeeld het genetisch manipuleren van voedsel, politieke voorkeuren een rol spelen is geen nieuws. De toepassingen van wetenschappelijke bevindingen kunnen iemands waarden of religieuze overtuigingen immers beïnvloeden. Maar er wordt steeds meer wetenschappelijk bewijs verzameld (het recente artikel van Kraft, Taber en Lodge geeft hiervan een overzicht) dat laat zien dat ook het wetenschappelijk debat niet vrij is van partijvoorkeuren.
In een experiment waarin deelnemers willekeurig ingedeeld worden in een groep waar wetenschappelijk bewijs de conservatieve (of liberale) ideologie ondersteunt of in een groep waar wetenschappelijk bewijs de conservatieve (of liberale) waarden tegenspreekt, laten Nisbet, Cooper en Garret zien dat partijvoorkeuren een rol spelen: Democraten zijn niet bereid wetenschappelijk bewijs over het gebruik van nucleaire energie als een positieve ontwikkeling te geloven, terwijl Republikeinen het wetenschappelijk bewijs over de menselijke evolutie niet voor waar willen aannemen.
‘Bewijs is bewijs’ zou je denken, maar hoe kan het dan dat mensen wetenschappelijk bewijs voor bepaalde gebieden meteen geloven maar bewijs voor andere wetenschappelijke velden niet? Het overzichtsartikel van Kraft, Taber en Lodge dat afgelopen week in de The ANNALS of the American Academy of Political and Social Science verscheen, beschrijft dat wanneer het wetenschappelijke bewijs niet overeenkomt met de standpunten van hun voorkeurspartij mensen het wetenschappelijk bewijs systematisch onderschatten, betwijfelen en beschimpen. Wanneer het wetenschappelijk bewijs wél ondersteunend is aan de eigen overtuigingen, wordt het voor zoete koek geslikt. Het experiment van Shen en Gromet laat zien dat wanneer wetenschappelijk bewijs voorgelegd werd over het gebruik van neuroscience bij rechtszaken Republikeinen dit alleen goed wetenschappelijk bewijs vonden als dit de strafmaat voor de beklaagde verlengde, maar het wetenschappelijk bewijs niet geloofden en zelfs neuroscience niet wilden toepassen in strafzaken als de beklaagde hierdoor korter in het gevang zou komen.
Het rationaliseren van wetenschappelijk bewijs
Taber en Lodge komen in hun boek ‘The Rationalizing Voter’ met een verklaring voor het selectief geloven van bewijs, dit noemen zij het John Q. Public model. Zij tonen aan dat mensen voor sociale contexten en begrippen al een voorafgaande houding hebben ontwikkeld die bepaalde emoties en gedachten bij zich draagt. Voordat je dan actief een besluit gaat nemen of een standpunt wil innemen over bijvoorbeeld de maatregelen om de klimaatverandering tegen te gaan, worden deze herinneringen en emoties al in de hersenen aangesproken en beïnvloedt dit het proces van besluitvorming. Dit model stelt een openlijk debat over wetenschap en wetenschappelijke bevindingen in een heel ander licht: misschien kunnen wij feiten en meningen wel niet scheiden en moeten we accepteren dat we constant alle “feiten” aan het rationaliseren zijn!
Ab de Vos zegt
Dit fenomeen wordt reeds door Aristoteles besproken in de Retorica; een boek dat eigenlijk standaard ingevoerd zou moeten worden in het hogere onderwijs. Hij onderscheidt naar toehoorder en doelstelling de communicatieve situatie van de politieke rede en die van de wetenschappelijke rede.
Tegenwoordig wordt het fenomeen, dacht ik, ook besproken als de reductie van cognitieve dissonantie door rational choice theoretici. De neurologische twist is dan weer iets van nu.
Een belangrijk probleem hiermee verbonden, lijkt mij het gezagsverlies van de wetenschap door politisering en economisering, door fraude en door de neiging van positivisten de grenzen van de wetenschap in metafysisch of levensbeschouwelijk opzicht te overschrijden.
Nog afgezien van het lage intellectuele niveau van mensen die aan dergelijke discussies meedoen, waar dan de werking van de retorica aanvangt.