Een belangrijke functie van de Citotoets is de correctie op het advies van de basisschool over het meest geschikte type voortgezet onderwijs. Dit is niet alleen een correctie voor te lage adviezen, maar ook voor te hoge adviezen.
Nu het advies leidend is geworden bij toelating tot het voortgezet onderwijs en de Citotoets op de tweede plaats is gekomen, kan het aandeel van te hoge adviezen toenemen. Ouders zullen immers sneller een laag advies aanvechten, maar bijna nooit een hoog advies, want ‘elk meent zijn uil een valk te zijn’. Met andere woorden er kan door het ontbreken van een ‘vast punt’ adviesinflatie onstaan.
Een dergelijke inflatie is al eerder voorgekomen. De gemeente Amsterdam heeft in de jaren tachtig een externe toets afgeschaft met bijna hetzelfde argument: leerkrachten geven een goed advies. Het gevolg was dat daarna leerlingen in Amsterdam elk jaar een hoger advies kregen en de voorspellende kracht van dat advies elk jaar afnam. Het heeft veel moeite gekost om de overgang van basis- naar voortgezet onderwijs in Amsterdam weer op de rails te krijgen, o.a. door herinvoering van een Citotoets.
Landelijke trend[i]
In dit stuk laat ik aan de hand van publiek beschikbare data van het DUO zien wat de ontwikkeling van de adviezen in de periode 2010-2012 is geweest. Openbare gegevens van voor 2010 zijn er niet voor alle basisscholen. De meest recente gegevens uit 2013 zijn, ondanks alle lippendienst aan transparantie van onderwijsorganisaties en inspectie, nog steeds niet beschikbaar.
Tabel 1 laat duidelijk zien dat het percentage VWO-adviezen elk jaar met een procent is gestegen, terwijl het percentage HAVO-VWO-advies even snel daalt. Hetzelfde geldt voor het percentage HAVO-adviezen: elk jaar met een ruim procent gestegen, maar het percentage VMBOGT-HAVO-advies daalt minder snel (slechts één procent in twee jaar). Ook het percentage VMBOGT-adviezen stijgt elk jaar met ruim een procent. Ten slotte is het percentage leerlingen met een onbekend advies[ii] flink gedaald: 6% in twee jaar. We hebben ook nog met behulp van de gewichten een gemiddeld gewogen advies berekend. Bij dat gemiddelde zien wij een gestage stijging elk jaar.
Al met al zien we dat landelijk in deze drie jaar het gemiddelde niveau van de adviezen is gestegen, mede door een daling van gemengde adviezen. Het is echter onwaarschijnlijk dat deze lichte stijging over de periode 2010-2012 verklaard zou kunnen worden uit een stijging van het opleidingsniveau van de ouders over dezelfde periode. Maar deze veronderstelling is met de publiek beschikbare data niet te toetsen.[iii]
De vier grote steden
Hoe zit het in de vier grote steden waar de concurrentie bij de toegang tot het voortgezet onderwijs scherper zou zijn?
Het landelijke beeld – een gestaagd stijgend percentage hogere adviezen – is ook duidelijk zichtbaar in Rotterdam en Den Haag, en in mindere mate in Amsterdam en Utrecht (zie tabel 2). Bovendien heeft Utrecht vanaf jaar 2010 een ongemeen groot percentage VWO en HAVO adviezen in vergelijking met Rotterdam en Den Haag, en in dat hoge percentage is geen systematische verandering zichtbaar. Ook is het gemiddelde gewogen advies alle drie jaren in Utrecht het hoogst. De Utrechtse situatie van nu doet denken aan die van Amsterdam in de jaren tachtig.
Hoger advies dankzij een Citotoets?
Verhoogt het afnemen van een Cito-toets het gemiddeld advies van een basisschool, doordat de ouders met die toets in de hand om een hoger advies kunnen vragen? Of hebben andere “objectieve gegevens” of een leerlingvolgsysteem een vergelijkbaar effect op de hoogte van het gemiddeld advies van een school? Tabel 3 geeft voor de drie jaren het antwoord. Ik vergelijk de adviezen van scholen die een Citotoets, een leerlingvolgsysteem of een andere middel gebruiken (inclusief de verschillende soorten drempeltoetsen). De door de basisschool in het betreffende jaar gebruikte toets, de percentages gewichtenleerlingen en de sociaal-economische samenstelling van de school (op grond van de postcodes van de leerlingen) ontleen ik aan de door de RTL Nieuws verworven dataset.
Scholen die geen Citotoets of een leerlingvolgsysteem gebruiken geven in 2010 en 2011 gemiddeld lagere adviezen, juist als wij rekening houden met de sociale achtergrond van de schoolpopulatie. Dat geldt niet voor 2012: in dat jaar lijkt de sociale achtergrond van de schoolpopulatie zwaarder door te wegen bij de hoogte van het gemiddeld schooladvies en speelt het soort toets geen significante rol.
Het advies op basisscholen die een Citotoets afnemen ligt dus iets hoger dan op basisscholen die een ander objectief gegeven gebruiken of een leerlingvolgsysteem hebben.
Conclusie
Er is sprake van een stijging in het gemiddeld advies van scholen tussen 2010 en 2012. Tegelijkertijd zien we een daling in gemengde en zeer brede adviezen. In Rotterdam en Den Haag is er in deze periode sprake van een aanzienlijke stij3ging, terwijl het gemiddeld advies in Utrecht al in 2010 opvallend hoog was en blijft. Amsterdam volgt min of meer de landelijke trend van een lichtere stijging.
Scholen met een Citotoets geven hogere adviezen dan andere scholen, mogelijk omdat de uitslag van een Citotoets voor meer ouders beter te begrijpen en te gebruiken is dan die van andere objectieve gegevens of een leerlingvolgsysteem. De groeiende verspreiding van de Citotoets in deze periode kan dus ook bijgedragen hebben aan de lichte stijging in het gemiddeld advies van scholen.
Al met al is er dus sprake van een zekere mate van inflatie van de adviezen. Er dient daarom goed gewaakt te worden dat de verschuiving van de afnamedatum van de Citotoets niet leidt tot een krachtiger inflatie, zoals die nu al in Utrecht woedt.
Geef een antwoord
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.