Heel wat sociaal-demografische kenmerken van burgers zijn van invloed op hun stemkeuze. Zo vormen religie en sociale klasse heuse breuklijnen in het partijlandschap van vele West-Europese landen. Of een kiezer vrouw of man is, daarentegen, blijkt een stuk minder belangrijk.
Onder die relatief beperkte impact van het geslacht van kiezers, gaat evenwel een belangrijke verschuiving schuil. Al bijna twintig jaar lang wijzen politicologen erop dat de ideologische voorkeuren van mannen en vrouwen geleidelijk aan veranderen. Terwijl vrouwen traditioneel vaker op rechtse partijen stemden dan mannen, en zich op een ideologische schaal rechts van mannen plaatsten, zijn vrouwen steeds verder naar links opgeschoven, en zelfs mannen links gepasseerd. In de Verenigde Staten, bijvoorbeeld, doet de Democratische partij het al jarenlang beter bij vrouwen dan bij mannen.
Eenzelfde trend zou te zien zijn in andere landen, zo beargumenteerden onderzoekers reeds in 2003. De omkering van de ideologische ‘gender gap’ zou een logisch gevolg zijn van een aantal maatschappelijke veranderingen. Zo wijst eerder onderzoek op de rol van secularisering, op het feit dat vrouwen steeds meer hoogopgeleid zijn, en vaker actief zijn op de arbeidsmarkt.
De hypothese van de omkering van de ideologische ‘gender gap’ staat nauwelijks ter discussie. En toch is er betrekkelijk weinig onderzoek naar de mate waarin de ‘nieuwe’ gender gap – waarbij vrouwen linkser zijn dan mannen – algemeen verspreid is. Bovendien weten we niet of het om een trend gaat die zich mettertijd doorzet. Het is ook mogelijk datde ideologische verschillen tussen mannen en vrouwen zich ondertussen hebben gestabiliseerd.
Om op die vragen een antwoord te bieden, analyseerde ik in een recent gepubliceerde studie de ideologische posities van meer dan 2,5 miljoen respondenten in 36 OESO-landen. Voor alle respondenten beschik ik over informatie over hun – zelf aangegeven – positie op een links-rechts as, die gemeten is op een schaal van 1 (links) tot 10 (rechts). De data bestrijken de periode 1973-2018, waardoor ik de evolutie van de ideologische positie van mannen en vrouwen over een periode van meer dan vier decennia kan bestuderen.
Een steeds groter verschil?
Een eerste vraag is of de trend waarbij vrouwen naar links opschuiven, die onderzoekers reeds begin jaren 2000 vaststelden, zich ook nadien heeft voortgezet. Figuur 1 vat de trends in de ideologische positie van mannen en vrouwen samen voor de negen landen waarvoor er data zijn sinds 1973 (België, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxembourg, Nederland en het Verenigd Koninkrijk).
De trendlijnen voor mannen en vrouwen in Figuur 1 bevestigen de ommekeer van de ideologische ‘gender gap’. Terwijl vrouwen zich in de jaren 1970 rechts van mannen plaatsten, kiest de gemiddelde vrouw in deze negen landen sinds ongeveer 1990 een ideologische positie aan de linkerzijde van de gemiddelde man. Een misschien nog opvallender vaststelling bij het zien van de trends in Figuur 1, is dat de gemiddelde links-rechts positie van vrouwen sinds ongeveer het midden van de jaren 1990 nog nauwelijks is veranderd. Bijgevolg is ook de ideologische afstand tussen mannen en vrouwen sinds die tijd vrij stabiel.
Figuur 1. De ideologische positie van mannen en vrouwen in negen Europese landen, 1973-2018
Hoewel er dus sprake is van een ‘gender gap’, is die slechts zeer beperkt in omvang (met een verschil van nauwelijks 0,2 punten op een 10-punten schaal). Bovendien wijst een aparte analyse in elk van de 36 landen uit dat er grote verschillen zijn tussen landen. Terwijl in sommige landen – zoals Nederland – de omkering vrij duidelijk is, is de ideologische positie van vrouwen in andere landen nauwelijks geëvolueerd, of volgen mannen eenzelfde trend.
Een groter verschil bij de jongste generaties?
De verschillen in de ideologische posities van mannen en vrouwen zijn dus al bij al beperkt. Maar blijft het daarbij? Of kunnen we op termijn een verdere groei verwachten van de ideologische verschillen tussen mannen en vrouwen?
Politieke voorkeuren zijn, zodra die zijn gevormd, vrij stabiele attitudes. Bijgevolg zijn politieke veranderingen meestal het resultaat van geleidelijke verschuivingen, die worden gedreven door nieuwe generaties. Dat geldt ook voor ideologische verschuivingen, en voor de omkering van de ideologische ‘gender gap’ in het bijzonder.
Omdat ideologische posities vrij stabiel zijn, kan een analyse van de voorkeuren van de jongste generaties ook een blik op de toekomst werpen. Als het verschil in de ideologische positie tussen mannen en vrouwen groter is bij de leden van Generatie X, of bij millennials, dan bij de Babyboomers, dan kunnen we in de toekomst een steeds grotere ideologische kloof tussen mannen en vrouwen verwachten.
Een analyse van de ideologische afstand tussen mannen en vrouwen per generatie geeft weinig redenen om, in de nabije toekomst, een groei van de ideologische ‘gender gap’ te verwachten. Figuur 2 toont de gemiddelde positie van mannen en vrouwen, in de negen Europese landen waarop ook Figuur 1 was gebaseerd, voor zes verschillende generaties. De figuur laat zien dat de omkering van de ideologische verschillen tussen mannen en vrouwen door de ‘stille generatie’ is ingezet, en bij babyboomers is voltooid. Jongere generaties vrouwen, daarentegen, zijn niet verder naar links geschoven.
Figuur 2. Ideologische verschillen per generatie
Onder leden van de drie jongste generaties (Generaties X, Y en Z), is de ideologische afstand tussen mannen en vrouwen verrassend stabiel (ongeveer 0,2 punten op de 10-puntenschaal). Het lijkt er dan ook op dat de groeiende electorale impact van die jongste generaties weinig verandering met zich mee zal brengen.
Vrouwen zijn, gemiddeld, iets linkser dan mannen. Dat is een omkering ten opzichte van wat in de jaren 1970 en 1980 kon worden waargenomen. Maar het gaat al bij al om een beperkt verschil, dat bovendien is gestabiliseerd – en ook in de toekomst stabiel lijkt te blijven.
Afbeelding: bron.
Ron de Jong zegt
Wanneer vrouwen zichzelf tussen 1970 en nu linkser op de links-rechts zijn gaan plaatsen en mannen een klein beetje, mag je dan verwachten dat in de betreffende landen de linkse partijen het ook structureel beter zijn gaan doen? En zo nee, waarom dan niet?