De Tweede Kamer heeft een motie aangenomen op initiatief van Pieter Duisenberg (VVD), waarin de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) wordt gevraagd onderzoek te doen naar zelfcensuur onder wetenschappers. De reden die wordt aangevoerd is, aldus de motie, dat er “in het buitenland discussies worden gevoerd over homogeniteit, zelfcensuur en gebrek aan diversiteit in de wetenschap”. De vraag is dus eigenlijk: zijn die wetenschappers niet gewoon ontzettend links? En belemmert dat minder activistische rechts geörienteerde wetenschappers in hun onderzoek?
Als alle buitenlandse discussies moeten worden geïmporteerd dan zijn we nog wel even bezig, maar goed. Het is op zich een interessante vraag of wetenschappers vaker links zijn dan andere professionals. Er zijn overigens genoeg redenen om te denken dat het met de verlinksing van de wetenschap nog wel meevalt. De Chicago School in de economie, grondlegger van de liberalisering van de financiële markten in de jaren tachtig, heeft juist flink aan terrein gewonnen de afgelopen decennia. Ook is het nogal twijfelachtig dat een minderheidsopinie tot zelfcensuur zou leiden. Als iets de universiteit kenmerkt is het juist dat er hevig gedebatteerd wordt over bestuurlijke en organisatorisch-politieke kwesties, zoals bijvoorbeeld onlangs nog bleek naar aanleiding van de Diversiteitscommissie aan mijn universiteit.
Maar eerder onderzoek heeft gevonden dat onderzoekers in de sociale psychologie de afgelopen decennia steeds meer ‘liberal’ zijn geworden (Duarte et al. 2015). Verklaringen daarvoor zijn bijvoorbeeld zelf-selectie. Misschien voelen liberals zich meer thuis bij de onderwerpen die worden bestudeerd of zijn ze daar succesvoller in. Of misschien is er sprake van discriminatie in de zin dat divergente meningen niet worden getolereerd en buitenstaanders zo worden geweerd. Een andere verklaring zou kunnen zijn dat meer kennis over de vraagstukken die centraal staan in veel sociale en geesteswetenschappen, zoals sociale of etnische ongelijkheden, de politieke oriëntatie van die wetenschappers kleurt. In dat geval zouden we verschillen tussen studierichtingen verwachten, die bovendien versterken gedurende de opleiding (Hillygus 2005). Maar dit zou ook betekenen dat deze verschillen tussen studierichtingen ook gevonden zouden moeten worden onder andere professionals dan enkel universitaire medewerkers.
Wat zeggen de data?
Voordat de KNAW aan het werk gaat kunnen we aan de hand van bestaande data al enig licht schijnen op de vraag of wetenschappers verschillen in hun politieke oriëntatie ten opzichte van andere professionals. In de European Social Survey, die tweejaarlijks wordt verzameld onder de volwassen bevolking (2002-2014), kunnen we de politieke opvattingen van docenten in het hoger onderwijs vergelijken met die van andere beroepsgroepen. Wetende dat de categorie ‘professionals’ gemiddeld een meer linkse oriëntatie heeft dan managers en leidinggevenden met hetzelfde opleidings- en beroepsniveau (Van de Werfhorst & De Graaf 2004), is de vergelijkingsgroep ‘andere professionals’. Dit zijn bijvoorbeeld ingenieurs, architecten, artsen, fysiotherapeuten, geologen, beleidsambtenaren, softwareontwikkelaars, en advocaten. De vraag is immers niet of professionals in het algemeen verschillen van andere beroepsgroepen, maar of het hoger onderwijs een bastion is van linkse denkbeelden. De onderzoekspopulatie betreft dus mensen met een internationale beroepscode tussen de 2000 en de 2999. In totaal hebben we gegevens over ongeveer 42.000 respondenten in deze beroepsgroepen in heel Europa, waarvan 2300 Nederlanders. Hiervan zijn 1500 Europeanen en 74 Nederlanders docent op universiteit of hbo.
In drie van de enquêtejaren (2004, 2006 en 2008) is tevens gevraagd wat de studierichting was van de hoogst afgemaakte opleiding. Dit maakt het mogelijk om bijvoorbeeld geesteswetenschappers (gedefinieerd als docenten in het hoger onderwijs die zelf een opleiding in de kunsten of geesteswetenschappen hebben gevolgd) te onderscheiden van natuurwetenschappers en ingenieurs. Gezien de geringe aantallen in deze data doe ik deze uitgesplitste analyse naar studierichting alleen voor heel Europa.
Drie uitkomsten staan centraal: de zelfplaatsing op een schaal van rechts naar links (van 1-10; 1 is rechts, 10 is links), een persoonlijke houding dat de overheid de inkomensongelijkheid moet verminderen, en een tolerante opvatting over immigranten. Met deze variabelen krijgen we zicht op traditionele economische links-rechtsissues en culturele links-rechtsissues, evenals een meer algemene maat voor ideologie.
Medewerkers in het hoger onderwijs versus de rest
Allereerst gaan we na wat de verschillen zijn in politieke oriëntatie tussen docenten en andere professionals, zonder uit te splitsen naar de studierichting (Figuur 1). Dat maakt het mogelijk om ook alleen naar Nederland te kijken. Figuur 1 laat zowel voor Nederland als de rest van Europa zien dat docenten zich gemiddeld iets linkser plaatsen dan de andere beroepsgroepen (de zwarte lijntjes geven het 95% betrouwbaarheidsinterval aan; hoe korter de lijntjes, des te preciezer zijn de geschatte verschillen). Het verschil is in Nederland iets groter dan in de rest van Europa (en in beide gevallen statistisch significant).
De opvattingen over de inkomensongelijkheid verschillen niet tussen hoger onderwijsdocenten en andere professionals in Nederland, en maar klein beetje in andere Europese landen. Medewerkers in het hoger onderwijs zijn wel toleranter over immigranten dan andere professionals. Als we dit duiden vanuit het perspectief van traditionele ‘economische’ links-rechts issues (inkomensverdeling) en nieuwere, ‘culturele’ links-rechts issues (immigratie) zijn hoger onderwijsdocenten iets linkser dan andere professionals op de culturele issues, maar niet zozeer op economische issues.
Figuur 1: Opvattingen van medewerkers van universiteit en hbo versus andere professionals, in Nederland en de rest van Europa
De verschillen per studierichting
Vervolgens kunnen we ook per studierichting kijken wat de verschillen zijn tussen docenten en niet-docenten. Dit doen we uitsluitend voor heel Europa, omdat de aantallen te klein zijn om deze uitsplitsing voor Nederland te doen.
In figuur 2 is te zien dat de links-rechts zelfplaatsing verschilt tussen personen uit verschillende studierichtingen. Men identificeert zichzelf in de humaniora iets meer dan gemiddeld als links, en wat meer als rechts in de economie en de medische hoek. Ook zien we dat er verschillen bestaan tussen docenten en niet-docenten, maar niet in alle studierichtingen. Het verschil tussen docenten en niet-docenten is het grootst in de humaniora en de technische/natuurwetenschappen. In andere studierichtingen is het verschil tussen universitaire of hbo-medewerkers en andere professionals en managers klein.
Figuur 2: Links-rechts zelfplaatsing van medewerkers van universiteit en hbo versus andere professionals en managers, per studierichting (heel Europa)
In figuur 3 zien we dat docenten in het hoger onderwijs met een geesteswetenschappelijke achtergrond eerder geneigd zijn overheidsingrijpen in de inkomensverdeling te steunen dan andere professionals met dezelfde opleiding. Economen zijn juist (iets) rechtser. Voor het overige zijn de verschillen tussen docenten en andere professionals klein.
Figuur 3: Opvatting dat de overheid inkomensverschillen moet verkleinen van medewerkers van universiteit en hbo versus andere professionals, per studierichting (heel Europa)
Interessant genoeg zien we dat niet alleen docenten uit de humaniora toleranter zijn ten opzichte van immigranten dan andere professionals, maar datzelfde kan ook gezegd worden van natuurwetenschappers en docenten uit de economische hoek (zie figuur 4). Dus Europese economen werkzaam in het hoger onderwijs lijken zich te kenmerken door een cultureel links, maar economisch rechts profiel, vergeleken met hun voormalige studiegenoten die in andere sectoren aan de slag zijn gegaan.
Figuur 4: Opvattingen over migranten van medewerkers van universiteit en hbo versus andere professionals, per studierichting (heel Europa)
Conclusies
Docenten op de universiteit en in het hbo zijn in sommige opzichten iets linkser dan vergelijkbare groepen buiten de universiteit. Met name voor wat betreft culturele issues werd dit gevonden, maar minder op economische issues. Opvallend genoeg schatten docenten zichzelf linkser in zowel in de humaniora als in de technische/natuurwetenschappen. Docenten in de sociale wetenschappen onderscheiden zich nauwelijks van andere professionals. Docenten in de economie zijn cultureel linkser dan andere professionals met een economieopleiding, maar economisch gezien wat rechtser.
Of de verschillen in rechts-links zelfplaatsing in de humaniora en technische/natuurwetenschappen verklaard worden door uitsluiting van rechtse onderzoekers valt op basis van deze resultaten niet te zeggen. Alternatieve verklaringen zijn dat rechtse technici en natuurwetenschappers het belangrijker vinden om in economisch opzicht succesvol te zijn, en om die reden een andere weg kiezen dan de wetenschap. Of mogelijkerwijs raakt men als gevolg van jarenlange studie in de humaniora meer overtuigd van een maatschappijkritisch wereldbeeld, zonder dat hier per se uitsluitingsprocessen aan ten grondslag liggen.
Technische verantwoording
De plaatjes zijn marginal plots van regressievergelijkingen waarin de uitkomstvariabele werd voorspeld met de beroepsgroep ‘docent in het hoger onderwijs’ (ISCO88 code 2310), die vervolgens werd vergeleken met andere mensen in de beroepen van niveau 2 in de ISCO88 classificatie (professionals). In het model achter figuur 1 is opgenomen: docent, geslacht en studierichting (en landen-fixed effects voor Europa, in totaal 33 landen). In het model achter figuren 2-4 is opgenomen: docent, geslacht, studierichting, het interactie-effect docent*studierichting, en landen-fixed effects. Alle analyses zijn gewogen met de weegvariabelen geleverd door de European Social Survey.
De tolerantieschaal over migranten wordt gemeten aan de hand van drie items: (1) Denkt u dat het in het algemeen slecht of goed is voor de economie in [het land] dat mensen uit andere landen hier komen wonen? (2) Denkt u dat het culturele leven in [het land] verslechtert of verrijkt door mensen uit andere landen die hier komen wonen? (3) Is [het land] een slechtere of een betere plek om te wonen als gevolg van de mensen uit andere landen die hier zijn komen wonen?
Afbeelding: Noodle snacks – eigen werk, CC BY-SA 3.0
ES zegt
Interessante samenstelling maar de vragen worden onvolledig beantwoord
“De vraag is dus eigenlijk: zijn die wetenschappers niet gewoon ontzettend links? En belemmert dat minder activistische rechts geörienteerde wetenschappers in hun onderzoek?”
Er wordt verondersteld dat de eerste vraag belangrijk zou zijn. Dat is die ook, maar het is niet de hoofdvraag.
Het antwoord op de tweede vraag komt een stap dichterbij: dat zou wellicht kunnen bepalen of de uitkomst van de eerste vraag een negatieve impact heeft op de openbare discussie.
Dan lijkt mij nog een vraag belangrijker, die wel door Duisenberg wordt aangekaart: hoeveel diversiteit zit er in de wetenschappelijke samenleving?
Dat kan deels bepaald worden door afkomst (een redelijk simpele rekening: hoeveel vrouwen, minderheden, buitenlanders, etc.).
Maar op politieke zin moeten we niet verwachten dat we aan drie vragen genoeg hebben om vast te stellen waar de diversiteit ligt. Tussen de rechtse wetenschappers op economisch gebied kan nog een wereld van verschil liggen, en dat hoop je ook te zien. Maar deze verschillen worden alleen maar verkleind door ze te reduceren tot een overte politieke categorie. Terwijl onderlinge verschillen (ik denk onder andere aan filosofen die utilitair of deontoloog zijn) helemaal geen politieke overeenkomsten hebben.
Zo kan het ook zomaar blijken dat hoewel het antwoord op de eerste vraag een zwak (of zie ik dit fout?) verschil aantoont in politieke kleur, dit niets zegt over de diversiteit die binnen zo’n blok bestaat.
Maar valt zo’n diversiteit ook te meten?
Rense Corten zegt
@ES: Uit zijn column op The Post Online blijkt duidelijk dat het Duisenberg niet zozeer te doen is om een gebrek aan “diversiteit in het algemeen” (wat dat ook moge zijn) als wel om een vermeende dominantie van progressief gedachtegoed. Al zijn voorbeelden (die overigens absoluut niet overtuigen) gaan daarover. De suggestie is dat een oververtegenwoordiging van links op de universiteiten enerzijds leidt tot zelfcensuur, en anderzijds zelf ook het gevolg is van “discriminatie” van rechtse wetenschappers (hoewel er ook andere en wellicht veel waarschijnlijker verklaringen zijn, hierboven al deels aangehaald door Herman).
Het lijkt mij dat als blijkt dat het met die oververtegenwoordiging zelf al reuze meevalt, juist ook in de volgens velen “politiek correcte” sociale wetenschappen, het met de oorzaken en gevolgen daarvan (jouw tweede vraag) logischerwijs ook niet zo’n vaart zal lopen.
@Herman: het zou, voor het perspectief, nog wel interessant zijn om de verschillen tussen academici en andere professionals ook af te zetten tegen de gemiddelden (en standaarddeviaties) voor de rest van Nederland. Het zou immers kunnen dat academici weliswaar maar een klein beetje linkser zijn dan andere professionals, maar op de schaal van het populatiegemiddelde nog steeds kneiterlinks. De 6,7 (of zo) voor academici op de rechts-linksschaal in Fig. 1 lijkt niet zo heel links, maar dat is zo eigenlijk moeilijk te beoordelen.
Herman zegt
Ik zou natuurlijk de vergelijking met andere beroepsgroepen kunnen doen maar als er uitsluiting plaatsvindt zou je de uitgeslotenen verwachten in andere professions. Zelf-selectie kan al eerder beginnen, maar dat zou vooral tussen studierichtingen plaatsvinden lijkt me. Vandaar die analyse.
Nog een reden om het uit te splitsen naar richting is overigens de Simpson paradox. http://stukroodvlees.nl/een-glazen-plafond-voor-vrouwen-in-de-wetenschap-verkenning-van-twee-alternatieve-verklaringen/
ES heeft gelijk dat politieke signatuur nog niets zegt over uitsluiting of zelf-censuur. Dat vergt nader onderzoek. Eerdere studies uit de VS (Neil Gross) wijzen erop dat het vooral zelfselectie is, anderen zeggen intelligentie.
Wat wel kan worden onderzocht is de spreiding binnen de docentengroep, in vergelijking met de spreiding in andere groepen. Misschien is men niet eens zozeer meer links gemiddeld, maar wel meer homogeen w.b. linkse ideologie. Dat heb ik hier niet onderzocht.
y jansen zegt
ok even een knuppel in het hoenderhok: als je nou een breed georienteerd wereldbeeld hebt , met interesse voor heel veel dingen en een nieuwsgierigheid om te onderzoeken hoe alles werkelijk zit en de wil om vraagstukken van alle kanten te willen bekijken…. Is de kans dan misschien groter dat je in de wetenschap terecht komt? Is de kans er dan misschien dat je breder kijkt en tot bepaalde conclusies komt, of tot beslissingen komt die misschien niet direct in de richting van je eigen gewin gaan? omdat je in staat bent het bredere plaatje te bekijken?
klaas de jong zegt
Kort gezegd kan men zeggen dat de zwamneuswetenschappen ( zoals sociologie, psychologie , antropologie en politicologie) flink links zijn en de serieuze wetenschappen zoals technische, medische en landbouw wetenschappen meer rechts.