Gisteren verscheen het rapport van onderzoeksbureau Motivaction naar de steun voor zomer- en wintertijd. Daaruit zou blijken dat veel Nederlanders voor wintertijd zijn. Of nu ja… Eigenlijk blijkt vooral uit dit rapport dat er geen meerderheid is voor de drie alternatieven. Eerder toonden eigen initatieven van EenVandaag en peil.nl een grote verdeeldheid.
De peiling was al maanden geleden aangekondigd door de regering en het Ministerie van Binnenlandse Zaken “om de mening van Nederlanders mee te nemen“. Het is uiteraard heel goed dat de overheid zich laat informeren door onderzoek. Dat doet de overheid veelvuldig en over het algemeen zorgvuldig. Maar peilingen als deze zijn ook een risico. Het voetstuk waarop de regering een enkele flitspeiling door een extern bureau vooraf én achteraf op een voetstuk plaatst als ‘de’ mening van Nederlanders, is ongepast.
De Europese Commissie had het deze zomer nog veel bonter gemaakt. De Volkskrant vatte een interview van voorzitter Juncker samen: “Wij hebben een enquête gehouden, miljoenen reageerden en zij vinden dat in de toekomst het hele jaar door de zomertijd moet gelden. Dat zal ook gebeuren. De mensen willen het en wij zullen het doen.” Uit de internetpeiling van de EC zou blijken dat 84% van de Europeanen zou willen stoppen met het systeem van zomer- en wintertijd. Dat de peiling volledig was gebaseerd op deelnemers die zichzelf hadden aangemeld, en daardoor geenszins representatief was voor de Europese bevolking, was voor Juncker niet relevant.
Stemmingendemocratie
Dit is een oneigenlijk gebruik van peilingen als instrumenten in een stemmingendemocratie. Peilingen zijn geen legitiem alternatief voor werkelijke burgerparticipatie. Sterker nog, we moeten terughoudend zijn om peilingen te beschouwen als een vorm van inspraak. Opkomst, petities en demonstraties zijn dat wel. De legitimatie van een peiling loopt niet langs democratische maar langs wetenschappelijke gronden. En daar zit het probleem. Methodologische keuzes – of fouten – kunnen een belangrijke rol spelen in de uitkomst, met name wanneer burgers geen uitgesproken voorkeuren hebben.
De nadruk door de regering op een enkele flitspeiling verdient daarom geen schoonheidsprijs. Bij zinvol gebruik zijn peilingen bijzonder nuttige bronnen van informatie voor beleidsmakers. Maar de overheid zou niet moeten willen meewerken aan de totstandkoming van een stemmingendemocratie, waarin burgerinspraak wordt gereduceerd tot een tamelijk willekeurig percentage dat uit een flitspeiling rolt.
De democratische legitimiteit van burgerparticipatie
Primair loopt de inspraak van burgers langs de formele weg van georganiseerde verkiezingen, aangevuld door eventuele referenda. Via regelmatige, vrije en eerlijke verkiezingen is het participatierecht van burgers formeel geregeld. De kwaliteit van verkiezingen en referenda worden beoordeeld op hun laagdrempeligheid – denk aan de discussie over wetten in de VS die groepen burgers van het kiesrecht uitsluiten, of aan de discussie over het aantal stembureaus bij referenda in Nederland. En tegelijk wordt van verkiezingen geëist dat ze vrij en eerlijk zijn.
Referenda werken in beginsel vanuit hetzelfde principe. De burger heeft dan een onvervreemdbaar recht om een stem uit te brengen, aan het einde van het beleidsproces. Referenda halen hun legitimiteit uit dat recht. Andere participatievormen – zoals petities, inspraakavonden, en demonstraties – halen hun democratische legitimiteit uit de vrijheidsrechten die burgers hebben in een democratie, en het eigen initiatief waarmee burgers dat recht inzetten om hun opvattingen kenbaar te maken. Deze opvattingen krijgen ongeacht hun grootte en representativiteit van samenstelling niet vanzelfsprekend een plek in het beleidsproces.
De ondemocratische legitimiteit van een steekproef
Waar verkiezingen en referenda hun legitimiteit halen uit het formele participatierecht van alle burgers, kan dat niet gelden voor een steekproef. Dan is participatie immers geen algemeen gedeeld recht. In het beste geval (als werkelijk een steekproef getrokken is van alle Nederlanders, en niet gebruik wordt gemaakt van een door peilbureaus onderhouden panel) is er een recht om kans te hebben je uit te mogen spreken. De legitimering van andere participatievormen – het eigen initiatief van groepen burgers die hun eigen opvattingen formuleren – geldt evenmin bij loting: de steekproef van burgers wordt immers juist door de opdrachtgever (de regering) gevraagd deel te nemen.
Dat betekent dat we de legitimiteit van een flitspeiling vooral op wetenschappelijke, methodologische gronden moeten bepalen. Dan gaat het bijvoorbeeld om vragen rond de kwaliteit van de steekproef. Is er sprake van een steekproef die getrokken is uit de gehele bevolking, of van een al dan niet gewogen steekproef uit een database van commerciële peilers? Hoe representatief is de netto-steekproef voor de gehele bevolking (m.a.w., wie doet mee)? Welke methodologische keuzes zijn gemaakt: Is ingezet op een enquête onder individuen, of van vignetten om de vatbaarheid voor argumenten vast te stellen, of van deliberatieve peilingen? Welke keuze-opties worden aangeboden, en in welke volgorde? Het antwoord op deze vragen heeft weinig met democratie te maken, maar vooral met statistiek en methodologie.
De risico’s van de flitspeiling als quasi-participatie
De keuze van de overheid voor een ‘flitspeiling’ door een ‘extern bureau’ is niet zonder risico, ook als de overheid en het onderzoeksbureau de flitspeiling met de beste bedoelingen uitzetten. Peilingen zijn heel nuttig voor het vaststellen van verbanden, trends, en verschillen. In mijn onderzoek maak ik er met dergelijke doeleinden dan ook gretig gebruik van. Maar peilingen zijn niet bijster sterk in het vaststellen van een absoluut niveau van steun op één moment in de tijd zonder verder ijkpunt. De kwaliteit van de steekproef, de mate van nonrespons, de methode, en de wijze van vraagstelling zijn dan bijzonder invloedrijk.
Het vervelende is dat al die invloedrijke keuzes formeel in handen liggen van de regering. In de taal waarmee we typen referendum onderscheiden, zouden we de flitspeiling van de overheid omschrijven als raadplegend (want: door de regering aangevraagd) maar niet correctief (want: niet ter correctie van een reeds door het parlement aangenomen wet). Referenda met zulke eigenschappen zijn – bewust of onbewust – eerder door een zittende regering te manipuleren dan de raadgevende, correctieve variant. Hetzelfde geldt in beginsel voor dit type peilingen.
Wanneer burgers weinig uitgesproken opvattingen hebben, hoeft de invloed van steekproeftrekking, methode, en vraagformulering niet eens bijzonder groot te zijn om de publieke opinie bewust of onbewust de ene of de andere kant uit te sturen. Peilingen van onder andere EenVandaag en peil.nl toonden eerder een grote verdeeldheid op het thema zomer- of wintertijd. Overigens met heel andere percentages dan Motivaction deze week.
Normaal komen opvattingen tot stand in wisselwerking met burgerparticipatie. Denk bijvoorbeeld aan verkiezingscampagnes of politieke discussies tussen vrienden of collega’s: Door de uiteenwisseling van argumenten ontwikkelen burgers hun opvattingen. Doordat flitspeilingen zich richten op geatomiseerde burgers, kan dit deliberatieve proces hoogstens nagebootst worden. Vignette-experimenten en deliberatieve peilingen zouden kunnen laten zien in hoeverre burgers daadwerkelijk opvattingen hebben op dit thema, en in welke mate zij vatbaar zijn voor (een wisselwerking van) allerhande argumenten.
Flitspeilingen zijn geen burgerinspraak
Hendriks, Van der Krieken en Wagenaar waarschuwen in hun boek ‘Democratische zegen of vloek?’ voor een stemmingendemocratie, waarbinnen de rol van peilingen toeneemt, ten koste van het minstens zo belangrijke deliberatieve element van de democratie. De flitspeiling als instrument verdient daarom geen schoonheidsprijs. Het had nog erger gekund. Zo koos de Europese Commissie om onbegrijpelijke redenen voor een peiling op basis van zelfaanmelding Het verstandiger zijn geweest wanneer de regering niet had gekozen voor een enkelvoudige flitspeiling, maar verschillende organisaties met verschillende steekproeven langs verschillende methoden – als vignetstudies en deliberative polling – de gelaagdheid van de publieke opinie had laten onderzoeken.
Afbeelding: Bron
Jos van Hezewijk zegt
Dit gaat eigenlijk alleen over flitspeilingen. peilingen kunnen beter zijn dan petities en demonstraties.
Nico van Duijn zegt
Representatie gebreken zijn wat mij betreft het kernbezwaar van een referendum. Dit geldt inderdaad ook voor een methodologisch beroerde peiling. Eens. Maar een methodologisch fraaie steekproef voor een peiling is een grote winst welke niet met een referendum bereikt kan worden. Nu overheerst het straatinterview, gebabbel in praatprogramma’s en twitterdiscussies. Wel principieel is de rol van een fatsoenlijke peiling. Die zou inderdaad raadgevend en deliberatief moeten zijn, en niet beslissend. Daarvoor is de vertegenwoordigende democratie. Overigens, op kleine schaal kan een peiling wel als beslissend toegepast worden als volksvertegenwoordigers de spelregels bepalen. Bijvoorbeeld bij uitbreiding blauwe zone of bomenkap in een wijk, met vaststelling tevoren van toevalsmarge en vaststelling door de gemeenteraad welke meerderheid in die wijk beslissend is. Dan is 51% onrespectvol voor de 49%. Meer dan 70% is dan beter. Net zo kan de gemeenteraad de probleemformulering en vraagstelling accorderen. In Almere is hiermee een begin gemaakt, samen met de vuistregel dat kleinere afstand tot het probleem (bomenkap) grotere invloed betekent. Dat een wijk hierover mag beslissen is weer een taak voor de gemeenteraad. Is bij ons ook gebeurt. De stroming die elke boom een stedelijk belang vond heeft het bij stemming verloren. Maar dat kan in een andere stad anders uitpakken; ook respectabel.