Het is officieel: We gaan experimenteren met nieuwe stembiljetten. In een voorgesteld ontwerp moeten kiezers eerst een vakje inkleuren naast de partij, en daarna het vakje naast het nummer van een kandidaat (zie onderstaande figuur). Zo’n stembiljet is beter hanteerbaar bij zowel het stemmen als bij het tellen, aldus demissionair minister Ollongren. Bespaart overigens ook een hoop papier. Hoewel het er aanvankelijk op leek dat de Tijdelijke experimentenwet nieuwe stembiljetten geruisloos door de Kamers gehamerd zou worden, barstte er op sociale media, opiniepagina’s, én in de Tweede Kamer toch een debat los.
Figuur 1: Voorstel voor nieuw stembiljet, uit memorie van toelichting uit het wetsvoorstel Tijdelijke experimentenwet nieuwe stembiljetten.
Naast (principiële) bezwaren over het verdwijnen van de namen van kandidaten, werden er door onder meer Renske Leijten van de SP zorgen geuit over de complexiteit van het stembiljet. Door twee keer een keuze te moeten maken – voor zowel partij als kandidaat-nummer – wordt stemmen wat ingewikkelder dan voorheen. Een eerste zorg is dat een stemproces dat te ingewikkeld of te moeilijk wordt gevonden door kiezers zou kunnen leiden tot een lagere opkomst. Een andere zorg is een toename in het aantal ongeldige stembiljetten: Wordt namelijk wel de partij, maar niet een kandidaat-nummer aangekruist, dan is de stem ongeldig. Wordt een nummer aangekruist die niet correspondeert met een daadwerkelijke kandidaat op de lijst van de aangekruiste partij, bijvoorbeeld nummer 40 voor een partij met maar 30 kandidaten? Ook dan is de stem ongeldig.
Stembiljetten: oorzaak en gevolg?
Maar: is er daadwerkelijk bewijs voor een lagere opkomst en meer ongeldige stemmen door een ingewikkelder stembiljet? Een oorzaak-gevolg relatie aantonen met betrekking tot stembiljetten is erg moeilijk: Stembiljetten veranderen namelijk nooit erg veel, en elk land gebruikt (net iets) andere biljetten. De verschillen die we per land zien in bijvoorbeeld opkomst zouden evengoed te wijten kunnen zijn aan alle andere denkbare verschillen die tussen landen bestaan. In mijn onderzoek richt ik me daarom onder meer op de kiesstelselhervormingen voor de staatsparlementenverkiezingen in de Duitse deelstaten Bremen en Hamburg. Voor de hervormingen moesten kiezers, net als de meeste andere kiezers in de andere veertien deelstaten, één partij aankruisen. Sinds de in 2011 ingevoerde hervormingen hebben kiezers in Bremen en Hamburg meerdere stemmen die ze mogen verdelen tussen (kandidaten van) verschillende partijen. In Bremen krijgen kiezers er vijf, en in Hamburg tien.[1] Omdat de hervormingen in 2011 alleen in Bremen en Hamburg plaatsvonden, en niet in de andere Duitse deelstaten, zijn de verschillen in de verschillen in ongeldige stemmen en lagere opkomst die we voor en na 2011 zien,tussen Bremen en Hamburg enerzijds en de andere Duitse deelstaten anderzijds, hoogstwaarschijnlijk te wijten aan het complexere stembiljet dat in 2011 werd ingevoerd.
Lagere opkomst
In de figuur hieronder staan de trends in opkomst in de Duitse deelstatenverkiezingen sinds 1960 afgebeeld. De zwarte vierkantjes geven de opkomst in Bremen aan, de driehoekjes die in Hamburg, en de zwarte lijn is de trendlijn voor opkomst in Bremen en Hamburg. De grijze stippen geven de opkomst in de andere veertien deelstaten aan, en de grijze lijn is voor die deelstaten de trendlijn. Tot aan 2011 zijn beide trendlijnen vrijwel identiek: In alle deelstaten is er sprake van een lichte stijging tot ongeveer 1980, met uitschieters tot 90%. Dan zet er een scherpe daling in, met de opkomst van 44.4% in Sachsen-Anhalt, in 2006, als dieptepunt.
Figuur 2: Trends in opkomst voor Duitse deelstatenverkiezingen.
Na 2011 is de trend voor Bremen en Hamburg (zwart) anders dan die voor de andere deelstaten (grijs): Terwijl de opkomstpercentages in de meeste Länder omhooggaan na ongeveer 2010, stagneert de opkomst in Bremen en Hamburg juist. Met name de opkomsten in 2011, 2014, en 2015, zijn in deze twee deelstaten flink onder het gemiddelde. Op basis van een two-way fixed effects regressie analyse schat ik het effect van de invoering van het complexere stembiljet op het opkomstpercentage rond -8, significant met een alpha van 0.001. Aannemende dat de trends in de andere Duitse deelstaten van na 2011 vergelijkbaar zijn met de trends in Bremen en Hamburg als die het stembiljet niet hadden ingevoerd, net zoals dat de trends verglijkbaar waren voor 2011, wilt dat zeggen dat de opkomst in Bremen en Hamburg gemiddeld 8 procentpunten hoger zou zijn geweest als de hervormingen niet waren ingevoerd.
Wellicht ook meer ongeldige stemmen
Een andere reden tot zorg is de sterke stijging in het aandeel ongeldige stembiljetten, zoals afgebeeld in Figuur 3. Tot aan 2011 is het aandeel ongeldig uitgebrachte stemmen in Bremen en Hamburg onder het gemiddelde van de andere deelstaten, zoals is afgebeeld met de grijze lijn die een dalende trend laat zien. Na 2011 stijgt het aandeel ongeldige stemmen in beide deelstaten, van iets boven de 1% tot naar 3%. Naast de gebruikelijke regels (geen keuze maken, dingen opschrijven of doorkrassen), wordt een stem in Bremen en Hamburg na 2011 ook ongeldig verklaard wanneer kiezers meer dan vijf keer een partij of kandidaat aankruisen.
Figuur 3: Ongeldige stemmen in Duitse deelstatenverkiezingen in procenten.
Echter, Figuur 3 laat ook een dalende trend in Bremen en Hamburg zien sinds 2011. Dit kan er op duiden dat kiezers even nodig hebben om te leren hoe een stem dient te worden uitgebracht. Voor de verkiezingen in Hamburg in 2020 was er bovendien een Heilungsregel van kracht: Wanneer méér dan het aantal toegestane stemmen voor (kandidaten van) een en dezelfde lijst zijn uitgebracht, is de stem niet langer ongeldig. In plaats daarvan gaan alle stemmen die de kiezer eigenlijk heeft naar de lijst van de partij. Het is waarschijnlijk dankzij deze regel dat het percentage ongeldige stemmen in Hamburg in 2020 net zo laag is als voor 2011.
Lessen voor Nederland
Dat zelfs Duitsers ogenschijnlijk veel moeite hebben met de hervormingen in Bremen en Hamburg, die door hun systeem met een Erststimme en Zweitstimme voor de Bundestag verkiezingen toch meer aan complexe stembiljetten gewend zijn dan Nederlanders, noopt tot nadenken: Het effect op opkomst en ongeldige stemmen zou in Nederland zelfs nog groter kunnen zijn. Welke lessen kunnen we dus trekken uit Bremen en Hamburg voor de (eventuele) wijziging van het Nederlandse stembiljet?
Ten eerste: Het complexere stembiljet in Bremen en Hamburg heeft hoogstwaarschijnlijk geleid tot een lagere opkomst, op basis van de assumptie dat de trendlijn van de andere Duitse deelstaten iets zegt over de trendlijn in Bremen en Hamburg als er geen hervormingen waren geweest. Het is daarom van belang om in de Nederlandse experimenten ook rekening te houden met de effecten van het stembiljet op welke kiezers wel, en welke niet, daadwerkelijk naar het stembureau komen.
Ten tweede: Een complexer stembiljet heeft in Bremen en Hamburg waarschijnlijk ook tot een stijging in het aandeel ongeldige stemmen geleid. Hier is de belangrijkste les dat soepele regels die ‘honest mistakes’ niet afstraffen, zoals de Heilungsregel in Hamburg, het aantal ongeldige stemmen flink beperkt. In dat opzicht zou het waarschijnlijk helpen een stem waar wel een partij maar geen nummer is aangekruist toch als geldig te tellen, zoals was voorgesteld in het amendement van Leijten (35455-8). Alleen… op 12 oktober werd dit amendement door de Tweede Kamer verworpen.
[1] Technisch gezien twee keer vijf stemmen. De eerste vijf voor kandidaten uit het kiesdistrict – dit geldt al sinds 2008. Sinds 2011 kunnen kiezers in Hamburg voor (kandidaten op) de lijsten ook met vijf in plaats van één stem stemmen. Op basis van die stemmen wordt de uiteindelijke zetelverdeling in het parlement berekent.
Uitgelichte afbeelding: Element5 Digital via Unsplash.
Ronald Heijman zegt
De politieke partij is dan wel een maatschappelijk gegeven, maar wordt niet genoemd in de grondwet.
In de discussie over bestuurlijke vernieuwing wordt juist het primaat van de volksvertegenwoordiger duidelijk gesteld boven die van de partij.
Experimenteren mag, maar rommel de politiek partij niet als belangrijkste vertegenwoordiger van de kiezer in het kiesstelsel door middel van een stembiljet.