De laatste weken is er vooral in academische kringen grote ophef ontstaan rondom een Hongaarse wet die er in feite op is gericht de prestigieuze Central European University (CEU) in Budapest te sluiten. De CEU werd na de val van het IJzeren Gordijn opgericht in 1991 door de zakenman en filantroop George Soros om liberale waarden en een ‘open samenleving’ een plaats te geven in het postcommunistische Hongarije.
De CEU is een van de weinige overgebleven bastions van het vrije woord in het steeds autocratischer wordende Hongarije van Victor Orbán. De universiteit staat lijnrecht tegenover Orbán en levert geregeld kritiek op hem (zie ook dit stuk van Cas Mudde). Terwijl de Hongaarse regering aanvankelijk benadrukte dat de wet niet specifiek op de CEU gericht is, bevestigde Zoltán Balog, Minister van Human Resources, dat de regering er alles aan doet om ‘spionagegroepen van het pseudo-maatschappelijk middenveld, zoals die gefinancierd door George Soros’ tegen te houden.
Deze recente ontwikkelingen in Hongarije zijn opvallend, maar ze komen niet geheel onverwacht. Premier Orbán heeft publiekelijk de liberale democratie verworpen en zijn zinnen op een ‘illiberale democratie’ gezet. Eerder opende Orbán al de aanval op onder meer het Hongaarse Constitutionele Hof, de persvrijheid en internettoegang. Toch is er nauwelijks reactie op deze erosie van de democratie. Vooral vanuit Europa gebeurt er opvallend weinig.
Stilte bij de Europese Volkspartij
Het uitblijven van harde maatregelen tegen Orbán wordt door velen gezien als een consequentie van het feit dat de Europese Volkspartij (EVP), de transnationale partij waar ook het CDA en de CDU van Angela Merkel toebehoren, de Fidesz-partij de hand boven het hoofd houdt door de Orbán-kwestie dood te zwijgen, bijvoorbeeld in het Europese Parlement.
In de politicologische literatuur wordt breed aangenomen dat partijen erg selectief zijn in het benoemen van politieke issues. Vraagstukken die vanuit strategisch oogpunt niet gunstig zijn voor een partij worden daarbij niet aangestipt. Daarom wilden wij nagaan of we ook daadwerkelijk patronen zien in het gedrag van Europarlementariërs over deze kwestie. Daarvoor analyseerden wij 1634 parlementaire vragen, vanaf het moment dat Fidesz verkozen werd in april 2010 tot op heden, die betrekking hadden op de Hongarije en de ‘democratische terugval’ die daar plaatsvindt met behulp van een semiautomatische inhoudsanalyse.
In de eerste plaats bekeken wij welke Europese partijgroepen het onderwerp op de agenda zetten en welke niet. De onderstaande grafiek laat het voorspelde aantal vragen zien op basis van partijgroep. Wat meteen opvalt is dat de liberale partijgroep ALDE, de Europese partij van D66 en de VVD, de groene partijgroep waar GroenLinks lid van is, en de radicaal-linkse partijgroep, GUE, van de SP, tamelijk veel vragen stellen.
De christendemocratische EVP-fractie (met de Engelse acroniem ‘EPP’ in de grafiek) stelt echter gemiddeld (per parlementariër) een stuk minder vragen. Dit suggereert dat de EVP het issue inderdaad liever doodzwijgt. Radicaal-rechtse partijgroepen, zoals de EFD en ENF, stellen eveneens weinig vragen over ‘Hongarije’. Deze verschillen tussen de partijgroepen zijn substantief erg groot, omdat we hier spreken van gemiddelden per Europarlementariër.
Politiek gevecht over de koers van Europa?
Verder bekeken wij ook het ideologische profiel van de Europarlementariërs om na te gaan of vragenstellers een bepaalde ideologische houding hebben. Grafiek 2 toont een coëfficiënten-plot voor drie ideologie-variabelen, die de gemiddelde positie weergeven van de nationale partijen over de periode van 2010 tot en met 2017 van de desbetreffende Europarlementariër. De EU-positie (vóór vs. tegen Europese eenwording) en de links-rechtspositie spreken voor zich. De GAL-TAN-variabele geeft weer of de partij eerder progressief of conservatief is.
Grafiek 2 toont aan dat hoe rechtser en cultureel-conservatiever de nationale partij van een Europarlementariër is, des te onwaarschijnlijker is het dat zij of hij vragen met betrekking tot de gezondheid van de democratie in Hongarije zal stellen. Dit is in lijn met de bevindingen uit grafiek 1.
Radicaal-rechtse partijen, die erg cultureel-conservatief zijn, stellen weinig vragen over het onderwerp. Dit zou erop kunnen wijzen dat we naast de strategische stilte van de EVP (en in mindere mate die van de PES), ook een ideologisch geïnformeerde strategie zien bij radicaal-rechtse partijen. Deze partijen willen mogelijk de gevaren voor de liberale democratie niet aan de kaak stellen, omdat ze het zelf inhoudelijk eens zijn met Orbán’s beleid. Met andere woorden, dit suggereert dat er een conflict over de koers van Europa plaatsvindt. Door het onderwerp van de politieke agenda in het Europees Parlement te houden, proberen radicaal-rechtse partijen mogelijk te verhinderen dat Orbán gestoord wordt in het creëren van een semi-autocratisch Hongarije.
Conclusie
De Europese Unie (EU) zit een lastig parket door de koers van Orbán. De Europese Commissie is erg terughoudend in het inleiden van inbreukprocedures om de ontwikkelingen in Hongarije tegen te gaan. Mark Dawson benadrukt dat de manier waarop Orbán zijn politiek doorvoert het moeilijker maakt voor de EU om concrete stappen te ondernemen. Volgens Dawson heeft Orbán de techniek geperfectioneerd om autoritaire praktijken te vermommen als wetgeving en hervormingen in het algemeen belang.
Als ‘last resort’ zouden de lidstaten daarom Artikel 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie kunnen activeren, waardoor recalcitrante lidstaten gesanctioneerd kunnen worden. Behalve wanneer Hongarije en Polen tegelijk gesanctioneerd zouden worden, zou het eveneens steeds autocratischer wordende Polen de sanctie voor Hongarije kunnen blokkeren.
Als het zo moeilijk is om formeel iets te ondernemen tegen de illiberale koers van Orbán, is er dan realistisch gezien niets dat lidstaten en politieke partijen kunnen doen? Ulrich Sedelmeier heeft beargumenteerd dat in zulke gevallen van ‘democratische regressie’ het uitoefenen van sociale druk erg succesvol kan zijn.
Onze bevindingen tonen aan dat alleen sommige partijgroepen in het Europees Parlement dat ook daadwerkelijk proberen. Het lijkt er echter op dat de EVP, waarin ook het CDA haar plaats heeft, strategische overwegingen belangrijker vindt dan het verdedigen van fundamentele Europese liberale waarden, zoals de vrijheid van meningsuiting, de persvrijheid en, in het geval van de CEU, de academische vrijheid.
S.O. von Reisinger zegt
…….”vragenstellers een bepaalde ideologische houding hebben”!